De beslissing tot eenzijdige verbreking kan de aanbestedende overheid zuur opbreken indien de rechten van verdediging in hoofde van de opdrachtnemer niet worden gerespecteerd.
7 januari 2021
Bespreking van het vonnis van de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Hasselt, van 2 december 2020, rolnummer 19/1302/A
1. Waarborg voor de rechten van verdediging van de opdrachtnemer bij het treffen van ambtshalve maatregelen
Overeenkomstig artikel 47 van het Koninklijk Besluit van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten (hierna AUR) beschikken opdrachtnemers over het recht om hun verweermiddelen te laten gelden tegen de aanbestedende overheid die overweegt om een ambtshalve maatregel op te leggen.
Gelet op voorgaande bepaling is er overeenkomstig artikel 44, §2 AUR een verweermiddelentermijn voorzien van 15 kalenderdagen - dit betreft een wachttermijn waarbinnen de aanbestedende overheid geen ambtshalve maatregelen mag treffen. Voormelde termijn is een dwingende waarborg ten voordele van de opdrachtnemer.
Enkel en alleen in die gevallen waarin de opdrachtnemer op voorhand én expliciet de vastgestelde tekortkomingen heeft toegegeven, dan dient voormelde termijn niet te worden gerespecteerd door de aanbestedende overheid.
2. Het vonnis van de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, Afdeling Hasselt, van 2 december 2020
In casu werd de opdrachtnemer aangetekend in kennis gesteld van de beslissing inzake ambtshalve maatregelen, met name de sanctionering middels de eenzijdige verbreking van de opdracht, zonder dat daarbij de verweertermijn van 15 dagen werd gerespecteerd. De aanbestedende overheid meende dat tijdens een werfvergadering – die enkele weken voordien plaatsvond – de opdrachtnemer expliciet zijn tekortkoming had toegegeven.
De rechtbank was echter van oordeel dat uit het louter verlaten van een werfvergadering geen expliciete toegeving van de opdrachtnemer kan worden afgeleid. Tevens had de opdrachtnemer in een aangetekend schrijven zijn verweer laten gelden binnen de termijn van 15 dagen.
De rechtbank oordeelde dan ook dat de beslissing tot eenzijdige verbreking, die werd genomen vooraleer de verweertermijn in hoofde van de opdrachtnemer was verstreken, formeel onregelmatig is vermits de rechten van verdediging niet zijn gewaarborgd.
De rechtbank wees erop dat indien een verbrekingsbeslissing onregelmatig is, de aanbestedende overheid nog steeds de ontbinding van de overeenkomst kan vorderen overeenkomstig artikel 1184 Burgerlijk Wetboek. De rechtbank oordeelde echter dat geenszins een ernstige contractuele wanprestatie bij de uitvoering van de opdracht voorligt in dit concrete geschil. De aanbestedende overheid had immers op generlei moment enig (tijdig) bezwaar geuit tegen de werkwijze van de opdrachtnemer.
3. Onregelmatige toepassing lijdt tot de omkering van de bewijslast met alle gevolgen van dien
De rechtspraak bevestigt met dit vonnis opnieuw het belang van een correcte toepassing van de procedurevoorschriften van de overheidsopdrachtenreglementering, in het bijzonder de AUR, ter bescherming van opdrachtnemers tegen willekeur. Het toepassen van ambtshalve maatregelen moet restrictief worden geïnterpreteerd, enerzijds door het openbare orde karakter van de reglementering en anderzijds door het excessief karakter van de maatregelen.
Uit voormeld vonnis blijkt duidelijk dat er zware gevolgen zijn gekoppeld aan onregelmatige toepassing. Het niet respecteren van de verweertermijn van 15 dagen heeft immers tot gevolg dat het vermoeden van fout in hoofde van de opdrachtnemer vervalt zoals bepaald in artikel 44, §2 AUR, hetgeen een omkering van de bewijslast inhoudt. In casu slaagde de aanbestedende overheid er echter niet in om enige fout in hoofde van de opdrachtnemer aan te tonen, hetgeen resulteerde in de betaling van een schadevergoeding.
Zo oordeelde de rechtbank dat de onrechtmatig genomen ambtshalve maatregel tot verbreking van de opdracht, waarbij geen enkele contractuele wanprestatie toerekenbaar is aan de opdrachtnemer, een contractuele fout uitmaakt in hoofde van de aanbestedende overheid. Conform artikel 1794 Burgerlijk Wetboek is de opdrachtnemer aldus gerechtigd op een schadevergoeding. Voor de gederfde winst werd in bovenstaand vonnis een forfaitaire schadevergoeding geraamd op 7% van de resterende aannemingssom toegekend.
Ook heeft de onrechtmatige ambtshalve maatregel tot gevolg dat de borgtocht toekomt aan de opdrachtnemer.