Eerste revisie Vlaams Onteigeningsdecreet via invoering van een ‘minnelijke onderhandelingstermijn’. Steeds maar sneller en beter?

1 december 2020

Op 1 december 2020 treedt het Decreet tot wijziging van de artikelen 2, 10 en 15 van het Vlaams Onteigeningsdecreet wat de invoering van een minnelijke onderhandelingstermijn betreft, in werking. Zoals de naam doet vermoeden wordt hierdoor het begrip ‘minnelijke onderhandelingstermijn’ geïntroduceerd binnen de Vlaamse onteigeningen, als onderdeel van de intussen wettelijk verankerde onderhandelingsplicht. Dit vanuit een poging om de naar mening van de decreetgever vaak al te lang aanslepende onderhandelingen, in te korten. Erkend wordt alvast dat van deze beperkte wijziging vooral een signaalfunctie uitgaat, zodat voorspeld kan worden dat de verdienste van deze wijziging zeer beperkt zal blijven indien de onderhandelingspraktijken niet worden aangepast.

De minnelijke onderhandelingstermijn

Het wijzigingsdecreet voert in eerste instantie het begrip ‘minnelijke onderhandelingstermijn’ in, hetgeen gedefinieerd wordt als de door de onteigenende instantie geraamde termijn van maximaal één jaar waarbinnen de onderhandelingsplicht van toepassing is.

Voortaan dienen onteigenende overheden in het voorlopig onteigeningsbesluit en dus reeds bij aanvang van de bestuurlijke fase deze minnelijke onderhandelingstermijn op te nemen. Dit op straffe van nietigheid van het onteigeningsbesluit. Deze termijn mag maximaal één jaar bedragen en neemt aanvang nadat de te onteigenen eigenaar hiervan per beveiligde zending in kennis werd gesteld.

Navolgend zal de vastgestelde termijn de duurtijd van de onderhandelingsplicht bepalen, gezien deze vervalt bij het verstrijken van de termijn. Ook indien de eigenaar uitdrukkelijk het aanvatten of verder voeren van de onderhandelingen zou afwijzen, komt de onderhandelingsplicht te vervallen.

Tot slot wordt ingeschreven dat slechts tot dagvaarding kan worden overgegaan nadat de onderhandelingsplicht is komen te vervallen, naast de reeds bestaande wachttermijn van vier weken tussen het laatste aanbod en de dagvaarding.

Deze bijkomende formaliteit geldt voor onteigeningen waarvoor het voorlopig onteigeningsbesluit vanaf 1 december 2020 wordt goedgekeurd, zodat onteigenende overheden hiermee vanaf nu rekening zullen dienen te houden.

Sneller …?

De aanleiding voor deze wijziging is enerzijds terug te brengen tot het Vlaamse regeerakkoord waarin volgende doelstelling werd voorzien:

“Ook de procedures inzake grondverwerving en onteigening worden verbeterd om er onder meer voor te zorgen dat er sneller knopen worden doorgehakt.

Te vaak komen broodnodige investeringen in verkeersveiligheid en fietsinfrastructuur immers niet tot realisatie wegens aanslepende procedures of door te trage grondverwerving. […] Ook wordt een einddatum inzake onderhandelingen over grondverwervingen bepaald zodat sneller kan overgegaan worden tot gerechtelijke onteigening.”

Naast de ambitie om de onteigeningsprocedure nogmaals te verbeteren en versnellen, vormden anderzijds de bij regelmaat terugkerende mediaberichten omtrent langdurig aanslepende grondverwervingen een katalysator voor dit wetgevend initiatief. Dat enkele individuele eigenaars projecten van algemeen nut zoals fietspadendossiers al te lang zouden kunnen dwarsbomen, leidde klaarblijkelijk tot enige frustratie.

Opzet bestaat er dus in om paal en perk te stellen aan -vermeend- eindeloos aanslepende onderhandelingen die overheden zouden ervaren binnen complexe projecten van algemeen nut.

Nochtans klonk al snel de terechte vraag of de invoering van een maximale onderhandelingstermijn, veel zoden aan de dijk zou brengen.

Thans voorziet het Vlaams Onteigeningsdecreet immers reeds in een evenwichtige administratieve onteigeningsprocedure, met zeer strakke doorlooptijden. Waarbij de onderhandelingsplicht zeer bewust vrij gelaten werd teneinde de onderhandelingsvrijheid niet te beknotten.

Slechts minimaal wordt daarbij voorgeschreven dat onteigenende overheden inzake hun onderhandelingsplicht minstens één verzoek tot onderhandelen moeten richten aan de eigenaars, met finaal een onderbouwd laatste aanbod. Dit weliswaar met de nodige objectivering en toelichting omtrent de aangeboden vergoeding, zodat niet langer kan worden volstaan met een niet nader gemotiveerd aanbod dat te nemen of te laten is.

Echter bestaat er in hoofde van de onteigenende overheid geen enkele verplichting om nodeloos onderhandelingspogingen te blijven ondernemen, indien de eigenaar weigert in te gaan op de uitnodiging om te onderhandelen dan wel onmiddellijk duidelijk is dat geen akkoord zal worden bereikt. Noch beschikt de eigenaar in dat geval over instrumenten om het verder doorlopen van de bestuurlijke fase te vertragen of verhinderen.

Het thans opleggen van een maximale onderhandelingstermijn van orde, komt dan ook veeleer symbolisch voor. Waarbij al te lang aanslepende onderhandelingen ook thans reeds door de onteigenende overheid afgeblokt kunnen worden, zonder dat daarvoor een bijkomende formaliteit ingevoerd hoeft te worden.

Geheel in lijn merkte de Raad van State in zijn advies dan ook op dat niet met zekerheid kan worden gezegd dat de voorgestelde regeling ook effectief het versnellen van onteigeningen tot gevolg zal hebben...

… en beter?

Wat de doorlooptijd van onteigeningsprocedures betreft, hoeven bijgevolg geen aardverschuivingen verwacht te worden.

Ook de decreetgever lijkt zich hiervan bewust gezien het invoeren van een minnelijke onderhandelingstermijn vooral een signaalfunctie wordt toegedicht. Doch veeleer dan een signaal naar de eigenaars te willen stellen, mag verhoopt worden dat de onteigenende overheden hun onderhandelingsplicht ernstig nemen. Dit kan ook zonder nodeloos te hoeven meegaan in eindeloze onderhandelingen die duidelijk nergens toe leiden.

Ook de eerste rechtspraak over de decretaal verankerde onderhandelingsplicht bevestigt overigens reeds dat geen overdreven formalisme aan de dag hoeft te worden gelegd. Getoetst wordt daarbij of de voorgeschreven onderdelen correct werden nageleefd, met een verzoek tot onderhandelen en laatste aanbod. Waarbij de aanwezigheid van een schattingsverslag dat aan de eigenaars wordt voorgelegd, reeds bevestigt dat de onderhandelingen ernstig werden gevoerd en het aanbod objectief en gemotiveerd is.

Dat thans een bijkomende formaliteit wordt ingevoerd die net de onderhandelingen dreigt te bezwaren, wordt dan ook betreurd.

Wetgeving vs. praktijk

Met het Vlaams Onteigeningsdecreet werd één overkoepelende onteigeningsprocedure voorzien voor alle onteigeningen binnen het Vlaamse Gewest. Daarbij werd een evenwicht gezocht tussen het belang van de overheid om projecten van algemeen belang te kunnen realiseren, ten opzichte van de individuele belangen en eigendomsrechten van de burger.

Dit evenwicht is precair, waarbij een procesgelijkheid tussen overheid en burger werd nagestreefd.

De ambitie om onteigeningsprocedures verder te gaan versnellen, hoewel begrijpelijk, dreigt dit evenwicht te verstoren. Nu reeds zijn zeer strikte termijnen voorzien doorheen de bestuurlijke en gerechtelijke fase, welke overigens voor de practici (overheden, Vrederechters, deskundigen, advocaten, …) niet altijd haalbaar blijken.

Daar waar de wettelijke marge opgebruikt lijkt, kan zodus beter afgevraagd worden of de onderhandelingspraktijk niet bijgestuurd moet worden. Al te vaak worden eigenaars immers nog in het ongewisse gelaten doorheen de onderhandelingen, zonder voorlegging van enig schattingsverslag of schriftelijke objectivering van de geboden vergoeding. Dit tot frustratie van de eigenaars, met mogelijks nodeloze verlenging van de onderhandelingen.

Beter worden de onderhandelingen onmiddellijk ernstig aangevat en gebaseerd op een objectief schattingsverslag, hetgeen de wettelijke verankering van de onderhandelingsplicht ook lijkt te vereisen. Zodoende zal ook snel het uitgangspunt gekend zijn en blijken of van daaruit tot een minnelijke verwerving kan worden gekomen.

Verhoopt wordt dan ook dat de besproken wijziging toch minstens op dit vlak een verbetering zal betekenen.

GD&A Advocaten is gespecialiseerd in het begeleiden en voeren van onteigeningsprocedures. Zij stemde haar draaiboek voor de bestuurlijke fase af op deze wetswijziging en voorziet hierover opleidingen op maat.