Federale tussenkomst in responsabiliseringsbijdrage enkel voor +100.000-inwonersgemeenten onder vuur!

17 juli 2025

Het wetsontwerp houdende diverse bepalingen (DOC 56 0963/001) beroert (met uitzondering van de grootsteden) de lokale besturen. Waar de federale regering voornemens is om vanaf 2026 via een nieuwe § 2 in artikel 20 van de Wet van 24 oktober 2011 uitsluitend de “grote” steden – lees: gemeenten met minstens 100.000 inwoners – een verlichting van hun responsabiliseringsbijdrage toe te kennen, haalt de Raad van State in zijn Advies nr. 77.699 de juridische scalpel boven. De Raad torpedeert de voorgelegde selectieregels wegens een gebrek aan objectieve en redelijke verantwoording.

Juridische contouren van het ontwerp

Het voorgestelde artikel 20, § 2, Wet 24 oktober 2011 bepaalt dat enkel werkgevers waarvan de maatschappelijke zetel is gelegen in een gemeente met minstens 100.000 inwoners aanspraak kunnen maken op een proportioneel te verdelen federale tegemoetkoming. De maatregel wordt financieel geruggensteund via een koninklijk besluit dat jaarlijks het globale subsidieplafond moet vastleggen. Hiermee beoogt de federale wetgever, naar eigen zeggen, een “doelgerichte” inzet van een beperkt budget ten voordele van besturen met een disproportioneel hoge responsabiliseringsfactuur.

Kritische bedenkingen van de Raad van State

De Raad benadrukt dat verschillen in behandeling slechts toelaatbaar zijn indien zij steunen op een “objectief en pertinent criterium” én “redelijk verantwoord” zijn (vaststaande rechtspraak van het Grondwettelijk Hof, onder meer nr. 146/2014 en nr. 118/2023). De huidige memorie van toelichting volstaat niet. Deze verwijst weliswaar naar een studie over de gemiddelde responsabiliseringsbijdrage, maar werkt het causaal verband tussen bevolkingsgrootte, financiële draagkracht en responsabiliseringsdruk onvoldoende uit.

De Raad van State plaatst twee fundamentele vraagtekens:

  1. Het inwoneraantal als criterium. De redenering dat bevolkingsrijke gemeenten per capita de hoogste responsabiliseringsbijdrage dragen, miskent volgens de Raad dat ook hun werkingsmiddelen per inwoner groter zijn. Het advies verwijst nadrukkelijk naar de noodzaak van een proportionele analyse op basis van totale begroting, niet louter op de bruto bijdrage. Het gelijkheidsbeginsel ex art. 10-11 Gw. vergt immers een evenredige verhouding tussen doel en middel.
  2. De maatschappelijke zetel. Voor intercommunales, autonome verzorgingsinstellingen en welzijnsverenigingen leidt het ontwerp tot een willekeurige behandeling: de federale tussenkomst hangt af van het adres van hun maatschappelijke zetel, terwijl hun werkingsgebied vaak verschillende gemeenten – en bijgevolg uiteenlopende demografische realiteiten – omspant. Dit criterium ontbeert, aldus de Raad, elke objectieve rationaliteit daar de keuze tot vestiging van een maatschappelijke zetel niet bepalend is voor de financiële toestand van de vereniging.

Het wetsontwerp dient nog definitief te worden goedgekeurd door de plenaire vergadering. De kans blijkt echter reëel dat vooral middelgrote gemeenten met substantiële responsabiliseringslasten, gesterkt door het advies van de Raad van State, naar het Grondwettelijk Hof zullen trekken. Het is trouwens niet de eerste keer dat de ongelijke behandeling bij de toekenning van dotaties in de responsabiliseringsbijdrage wordt aangekaart. Eerder vernietigde het Grondwettelijk Hof ook al Vlaamse regelgeving, in die mate dat Vlaanderen enkel een tussenkomst voorzag voor de bij het gesolidariseerd pensioenfonds aangesloten lokale besturen en dus niet voor de lokale besturen die (nog) niet waren aangesloten bij het gesolidariseerd pensioenfonds. Asinus ad lapidem non bis offendit eundem.

Ons team staat dan ook steeds klaar om uw bestuur met kennis van zaken bij te staan.