Gemeente2030 – lokale klimaatturbo: de Raad voor Vergunningsbetwistingen plaveit een duurzame weg richting een klimaattoets in de lokale vergunningverlening (1)

23 september 2024

Van oudsher hanteert elke vergunningverlenende overheid verschillende toetsingsgronden bij de beoordeling van een (omgevings-)vergunningsaanvraag. Denk hierbij aan de toetsing van de planologische verenigbaarheid en de ‘goede ruimtelijke ordening’, de water- en natuurtoets, de toetsing aan erfgoedwaarden, …. Opmerkelijk: een klimaat- of duurzaamheidstoets is géén wettelijk voorzien beoordelingselement voor de individuele vergunningsverlening. Tot de zgn. Tankstation-arresten van de Raad voor Vergunningsbetwistingen aan de horizon verschenen.

De Raad voor Vergunningsbetwistingen deed in 2021 heel wat stof opwaaien met twee spraakmakende arresten omtrent de vergunning van een tankstation in de gemeente Boechout. Wat heeft de Raad voor Vergunningsbetwistingen in deze arresten beslist en wat is de zogenaamde ‘klimaattoets’ binnen de procedure van de omgevingsvergunning?

  1. Aanleiding van de Tankstation-arresten van de Raad voor Vergunningsbetwistingen

Enigszins tegen de (meeste) verwachtingen in voorziet onze Vlaamse regelgeving betreffende de (omgevings-)vergunningverlening nergens in een klimaat- of duurzaamheidstoetsing. Bijzonder was het dan ook dat de Raad voor Vergunningsbetwistingen in (2) zgn. Tankstation-arresten de deur wagenwijd opende om bepaalde aanvragen voor het bekomen van een omgevingsvergunning -op het lokale niveau- toch te toetsen op hun mogelijke klimaatimpact (resp. duurzaamheid).

De Tankstation-arresten vinden hun origine in de gemeente Boechout, die (net zoals vele andere Vlaamse steden en gemeenten) ondertekenaar is van het Burgemeestersconvenant 2030. Anno 2019 werd de gemeente Boechout ‘geconfronteerd’ met een omgevingsvergunningsaanvraag voor de bouw van een nieuw tankstation (en het vellen van meerdere bomen) op haar grondgebied. Belangrijk detail: het tankstation zou enkel voorzien in de aanlevering van fossiele brandstoffen.

De gemeente weigerde de omgevingsvergunningsvergunning in eerste aanleg af te leveren, en dit wegens een onverenigbaarheid van het aangevraagde met het Burgemeestersconvenant en de klimaatdoelstellingen waartoe de gemeente zich had verbonden. De aanvrager ging hiermee niet akkoord en tekende hoger beroep aan bij de Deputatie.

In het kader van deze beroepsprocedure adviseerde de gemeente -als verplichte adviesinstantie- negatief, andermaal verwijzend naar de door haar aangegane verbintenissen op vlak van het klimaat enerzijds en de negatieve klimaatimpact van het aangevraagde op haar grondgebied anderzijds. De Deputatie besloot echter om het advies, zonder gestaafde motivering, naast zich neer te leggen én de aangevraagde omgevingsvergunningsverlening toch af te leveren.

Dit duidelijk niet naar de zin van vijf omwonenden die hierop de Raad voor Vergunningsbetwistingen vatten met een verzoek tot schorsing én vernietiging van de afgeleverde omgevingsvergunning voor de bouw en exploitatie van een (uitsluitend fossiel) tankstation in hun gemeente.

De Raad voor Vergunningsbetwistingen boog zich over de kwestie in twee arresten (i.e. een schorsingsarrest van 22 april 2021 en een vernietigingsarrest van 9 december 2021), dewelke later werden omgedoopt tot de zogenaamde Tankstation-arresten.

  1. De (2) Tankstation-arresten van de Raad voor Vergunningsbetwistingen

In zijn arrest van 22 april 2021 besloot de Raad voor Vergunningsbetwistingen tot een schorsing van de bestreden vergunningsbeslissing van de Deputatie. Belangrijk hierbij is dat de Raad in dit arrest een expliciete bevestiging proclameerde van de verbindendheid van het Burgemeestersconvenant (anders gesteld: het Burgemeestersconvenant betreft méér dan enkel een vrijblijvend engagement) alsook erkenning gaf aan het bestaan van een hieruit voortvloeiende zgn. klimaatzorgplicht:

“(…) Het kan niet worden betwist dat de zorg voor het klimaat beschouwd dient te worden als een doelstelling of zorgplicht van de eerste tussenkomende partij. Nog los van de vraag of het Klimaatakkoord van Parijs van 12 december 2015 al dan niet bindende kracht heeft, blijkt immers genoegzaam dat de eerste tussenkomende partij tot een zorgplicht inzake klimaat gehouden is door de ondertekening van het “Burgemeestersconvenant voor Klimaat en Energie”, en zoals tevens aanvaard door de gemeenteraad.

Uit de bestreden beslissing blijkt niet dat (…) zorgvuldig is nagegaan of het project verenigbaar is met de gestelde klimaatdoelstellingen, en of hieraan op enigerlei wijze concreet kan worden tegemoetgekomen door gebeurlijk milderende maatregelen of voorwaarden op te leggen. (…)”

Een stap verder ging de Raad in zijn navolgende arrest van 9 december 2021 waarin de bestreden vergunningsbeslissing van de Deputatie definitief werd vernietigd. Belangrijk hierbij is dat de Raad in dit arrest uitdrukkelijk een koppeling maakt tussen enerzijds de uit het Burgemeestersconvenant voortvloeiende klimaatzorgplicht en anderzijds de doelstellingen in artikel 1.1.4 VCRO:

“(…) Het advies conform artikel 4.3.4 VCRO kan in casu worden gekaderd in het algemene doelstellingenartikel 1.1.4 VCRO. De gemeente heeft de klimaatdoelstellingen uitdrukkelijk opgenomen in hun gemeentelijk beleid, en heeft dit als zodanig ook duidelijk en concreet geformuleerd in hem beslissing in eerste aanleg. Zij hebben aangegeven dat Zij de algemene klimaatdoelstellingen, die Zij hebben onderschreven, ook daadwerkelijk in hun beleid van ruimtelijke ordening willen implementeren. Het is niet onredelijk dat zij daarvoor ook inspanningen kunnen vragen aan actoren die projecten aanvragen op hun grondgebied, en hun medewerking kunnen eisen om de gemeentelijke klimaatdoelstellingen ook concreet te vertalen naar het vergunningenbeleid.

(…) De provincie die zich beperkt tot de loutere stelling dat het negatief advies geen geldelijk wettelijke reden tot het weigeren van de aanvraag is, zonder dit concreet te onderbouwen, miskent, in aanmerking genomen de door de gemeente op zich genomen verbintenissen, dat klimaatdoelstellingen in dat geval mee een wezenlijk beoordelingscriterium vormen van het lokaal vergunningenbeleid.”

  1. De Tankstation-arresten als eerste stapsteen naar een lokale klimaattoets

Hoewel de Tankstation-arresten steeds meer ingeburgerd geraken inzake de ruimtelijke ordening van steden en gemeenten, blijven zij weinig minder dan een revolutionair gegeven.

Waar voorheen de opvatting heerste dat de klimaatimpact van een aanvraag geen geldige reden zou mogen vormen voor de weigering van een vergunningsaanvraag op milieuvlak (en er -in hoofdorde- enkel rekening kon gehouden worden met de directe milieu-impact zonder het kunnen meenemen van ruimere klimaatbezwaren), opende de Raad voor Vergunningsbetwistingen met de (2) Tankstation-arresten de deur wagenwijd om bepaalde aanvragen op het lokale niveau toch te toetsen op hun mogelijke klimaatimpact (resp. duurzaamheid).

De Tankstation-arresten zorgden hiermee voor een heuse kentering, en dit zonder wijziging van de Vlaamse regelgeving betreffende de (omgevings-)vergunningverlening die tot op vandaag niet expliciet voorziet in een klimaat- of duurzaamheidstoets.

Prangende vragen zijn dan ook: Is de klimaattoets vandaag nog steeds relevant en actueel? Zo ja, hoe en wanneer kan de klimaattoets worden toegepast? En nog belangrijker: hoe vertoont deze klimaattoets zich in de praktijk?

To be continued …