Gemeente2030 – lokale klimaatturbo: de weerslag van klimaatrechtspraak op lokale besturen
2 september 2024
In onze voorgaande Gemeente2030-nieuwsbrief belichtten we diverse spraakmakende klimaatzaken tegen overheden in binnen- en buitenland. Vaststelling: geen van deze rechtszaken richtte zich -tot nu toe- tot het lokale (bestuurs-)niveau, hetgeen de evidente vraag doet rijzen wat de impact kan/zal zijn voor het lokale bestuursniveau. Dat lokale besturen niet eeuwig buiten schot zullen blijven, is immers voor de hand liggend. Een eerste verkenning …
De opwarming van de aarde is een globaal fenomeen, dat bijgevolg globale oplossingen vereist. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat milieuorganisaties en andere klimaatsympathisanten in eerste instantie (supra)nationale overheden in gebreke stellen voor hun (te) weinig ambitieuze beleid op vlak van klimaat, duurzaamheid, en (hernieuwbare) energie.
Maar dit betekent niet dat er geen rol voor lokale besturen in Vlaanderen zou zijn weggelegd in de strijd tegen de klimaatopwarming.
Zo stelde professor François Gemenne, hoofdredacteur van het recentste IPCC klimaatrapport en als Belgische klimaatwetenschapper verbonden aan de universiteit van Luik, in een interview met de VVSG vorig jaar het volgende:
“Nationale regeringen en Europa moeten het juiste wetgevende kader scheppen en sturen via onder meer hun fiscale politiek. De echte actie die dingen verandert, zal op lokaal niveau en bij de ondernemingen plaatsvinden. Zelfs kleine gemeenten kunnen kleine laboratoria zijn om praktijken te testen, om obstakels in beeld te brengen. Tegelijkertijd kunnen lokale besturen druk uitoefenen op nationale regeringen. Die laatste zijn veel te voorzichtig, ze denken dat er geen draagvlak is voor maatregelen. Steden en gemeenten kunnen de weg wijzen en tonen dat ze klaar zijn, samen met hun inwoners.”
De mogelijkheden waarover lokale besturen beschikken om bij te dragen aan de strijd tegen klimaatopwarming, en de verantwoordelijkheden die daaraan kunnen verbonden worden, leiden echter ook tot verplichtingen. Zo zijn er de engagementen (of eerder: verbintenissen) uit het Burgemeestersconvenant en het Lokaal Energie- en Klimaatpact, die het niet ondenkbaar maken dat de lokale besturen in Vlaanderen -vroeger of later- door rechters verplicht zouden worden om de door henzelf gestelde ambities en doelstellingen ook effectief te verwezenlijken:
- HET RECHTERLIJK BEVEL TOT HET VOEREN VAN EEN DEUGDELIJK KLIMAATBELEID
Zoals bleek uit de vorige nieuwsbrief in deze reeks werden de Belgische én deelstatelijke overheden er in de Belgische Klimaatzaak niet alleen op gewezen dat hun klimaatbeleid ondeugdelijk was in het licht van de algemene zorgvuldigheidsplicht en het recht op (privé)leven uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, zij werden er -bij rechterlijk bevel- bovendien toe verplicht hun klimaatambities en -acties aan te scherpen.
Indien bijgevolg aan de kaak zou worden gesteld dat een lokaal bestuur onvoldoende zou doen in de strijd tegen de opwarming van de aarde, bijvoorbeeld door in strijd met de engagementen die werden aangegaan in het burgemeestersconvenant de uitstoot van broeikasgassen op het grondgebied van de gemeente onvoldoende (of niet) pogen te beperken, lijkt het niet uitgesloten dat lokale besturen op gelijkaardige wijze verplicht zouden (kunnen) worden door de rechtbank en hoven om bepaalde, door henzelf aangegane, emissiereductiepercentages te behalen.
Niet evident zal het daarbij zijn om in te schatten wat precies de ondergrens van een ‘deugdelijk gemeentelijk klimaatbeleid’ zal zijn. Legitiem lijkt het echter wel aan te nemen dat de verbintenissen die volgen uit het Burgemeestersconvenant (-40% CO² tegen 2030 in het eerste convenant, -55% CO² tegen 2030 in het convenant 2.0) kunnen gelden als een absoluut minimum, waarbij ook de engagementen uit de Lokale energie- en klimaatpacten een concreet richtsnoer zullen/kunnen bieden voor de beoordeling van de (on)zorgvuldigheid die door een lokaal bestuur -al dan niet- aan de dag wordt gelegd.
Dit zonder te kunnen uitsluiten dat een rechter omwille van specifieke omstandigheden (bijvoorbeeld nieuwe inzichten uit de klimaatwetenschap) zou oordelen dat dit niet volstaat.
- AANSPRAKELIJKHEID VAN GEMEENTEN VOOR KLIMAATSCHADE
Voor de tenuitvoerlegging van hun lokaal klimaatbeleid kunnen lokale besturen grosso modo inzetten op twee soorten van klimaatregelen:
- Enerzijds kan er door het nemen van mitigerende maatregelen voor worden gezorgd dat de opwarming van de aarde zoveel mogelijk wordt ingeperkt. Deze maatregelen bestaan er voornamelijk in de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen;
- Anderzijds kunnen ook maatregelen worden genomen om de schadelijke gevolgen van de klimaatopwarming te verzachten door het voeren van een klimaatadaptatiebeleid (bv. de ophoging van zeedijken, ter inperking van de overstromingsgevoeligheid).
Klimaatzaken kunnen daardoor erop gericht zijn beweerde ondeugdelijkheden in mitigerende maatregelen aan de kaak te stellen, maar kunnen evenzeer adaptieve maatregelen in vizier nemen.
Hoewel de zgn. ‘druppel op een hete plaat’-argumentatie van het Vlaamse Gewest in de Klimaatzaak door de rechter werd verworpen, lijkt het feit dat lokale besturen, zeker globaal bekeken, (verwaarloosbaar) weinig bijdragen aan de klimaatopwarming een rol te spelen wanneer het gaat om een beoordeling van de deugdelijkheid van een gemeentelijk klimaatmitigatiebeleid. Lokale besturen zouden met name kunnen beargumenteren dat zij -op zichzelf- slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de opwarming van de aarde, en dus slechts zeer gedeeltelijk en onrechtstreeks verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor schade die wordt veroorzaakt door klimaatverandering.
Vermits de vaststelling van aansprakelijkheid in hoofde van een lokaal bestuur in beginsel het bestaan van een fout, schade en een causaal verband (tussen die twee) vereist, lijkt het in beginsel niet vanzelfsprekend vast te stellen in welke mate gebrekkige klimaatmitigerende maatregelen van een lokaal bestuur in verband staat tot schade die zich uiteindelijk heeft voorgedaan. Op eerst zicht lijkt het dan ook weinig waarschijnlijk dat lokale besturen aansprakelijk zouden worden gesteld voor concrete schade die zich heeft voorgedaan na bijvoorbeeld een overstroming, te meer daar dan de federale en regionale overheden in eerste instantie (mee) verantwoordelijk kunnen worden geacht.
Anders ligt het evenwel wanneer het gaat om vorderingen op grond van een ondeugdelijk, onzorgvuldig of niet afdoende beleid op het vlak van klimaatadaptatie.
Ingeval één of meerdere lokale besturen immers op gebrekkige wijze zouden omgaan met de gevolgen van de klimaatverandering door onvoldoende adapterende maatregelen te nemen, lijkt hierdoor een veel rechtstreekser verband tussen de begane fout en de geleden schade te ontstaan, minstens ook in het licht van de in België gehanteerde equivalentieleer.
- GEMEENTEN IN DE EERSTE LINIE VAN HET KLIMAATFRONT
Lokale besturen dienen zich wat klimaatzaken betreft, niet zomaar passief neer te leggen bij een louter defensieve rol. Verschillende rechtszaken in het buitenland tonen aan dat lokale overheden ook de belangen van hun lokale gemeenschappen (kunnen) behartigen bij het inperken van de klimaatopwarming voor de rechtbank.
Zo werden er in de Verenigde Staten recent verschillende zaken ingesteld door Amerikaanse steden als Baltimore, Oakland en San Francisco tegen grote olieconglomeraten, zoals British Petroleum en Exxon. Volgens deze steden hebben fossiele brandstofbedrijven decennialang -willens en wetens- bijgedragen aan de klimaatopwarming, en de daaraan gekoppelde stijging van de zeespiegel. Met hun vorderingen hoopten ze schadevergoedingen te bekomen voor de kosten die het nemen van adaptatiemaatregelen als het versterken van dijken met zich meebrachten.
Niettegenstaande dit soort rechtszaken -waarin lokale besturen zich dus begeven in de eerste linie van het klimaatfront- in bepaalde gevallen aanloopt tegen procedurele bezwaren, geven ze een belangrijk politiek signaal, waarbij fossiele brandstofbedrijven kunnen worden gedwongen toe te geven dat zij in belangrijke mate hebben bijgedragen aan de klimaatopwarming.
Net dat laatste was het doel achter een rechtszaak die in 2020 in Frankrijk werd ingesteld. Daarin werd het oliebedrijf Total door 14 Franse lokale besturen en 5 NGOs voor de rechter gedaagd, met als doel een verklaring te bekomen van het bedrijf waarin formeel werd bevestigd dat Total verantwoordelijk is voor ongeveer 1% van de globale broeikasgasemmissies, en dat het het nodige zou doen om haar uitstoot te beperken in lijn met de 1.5°C-doelstelling in het Akkoord van Parijs.
Op 18 juni 2024 werd door het Franse Hof van Beroep geoordeeld dat er geen procedurele bezwaren zijn, en dat de zaak ten gronde kan worden behandeld.
- CONCLUSIE
Hoewel klimaatzaken zich tot op heden voornamelijk op het (supra)nationale niveau hebben afgespeeld, staat het in de sterren geschreven dat deze -binnen afzienbare tijd én op verschillende punten- ook een impact zullen hebben voor lokale overheden.
Tegenover klimaatrechtspraak waarin lokale besturen door rechtbank en hoven gedwongen zouden worden om bepaalde reductiepercentages voor broeikasgassen te behalen of zelfs aansprakelijk zouden gesteld worden voor klimaatschade, staan lokale overheden voor de mogelijkheid om, zowel beleidsmatig als in de rechtbank, te tonen dat er wél draagvlak bestaat voor een deugdelijk klimaatbeleid dat de toets met de gevestigde klimaatwetenschap kan doorstaan.
Als wendbare zeilbootjes is er voor lokale besturen een rol weggelegd om te experimenteren, te innoveren en de logge tankers op het nationale en internationale niveau de weg vooruit te wijzen.
Als dé juridische partner van de lokale besturen volgt GD&A de verdere ontwikkelingen in de klimaatrechtspraak op de voet. Wij staan uw bestuur met raad en daad bij om de woelige wateren van het klimaatrecht veilig te doorkruisen!