Grondwettelijk Hof bevestigt de Wasserij-rechtspraak van de RvVb: bevoegdheid voor projecten van de gemeente (voorlopig) terug naar de provincie
22 september 2025
Samenvatting
In zijn arrest nr. 122/2025 van 18 september 2025 volgt ook het Grondwettelijk Hof de Wasserij-rechtspraak van de Raad voor Vergunningsbetwistingen. Het Hof vernietigt art. 5 van het decreet van 19 april 2024 (het zogenaamde ‘Spoeddecreet’), dat bevestigde dat de gemeentelijke omgevingsambtenaar bevoegd is voor de project-MER-screening van een vergunningsaanvraag die de gemeente bij zichzelf indient.
Het Spoeddecreet voerde ook bijkomende garanties in voor de onafhankelijkheid en neutraliteit van de omgevingsambtenaar. Het Hof is echter van oordeel dat deze garanties niet volstaan. Het omgevingsvergunningsdecreet omvat nog steeds onvoldoende structurele en organisatorische waarborgen voor “een werkelijke autonomie”.
De lijn uit het Wasserij-arrest van de Raad voor Vergunningsbetwistingen (nr. RvVb-A-2223-0108 van 6 oktober 2022) en het arrest van het Hof van Justitie (HvJ C-236/24 van 8 mei 2025) bevestigt het Grondwettelijk Hof dat er een passende scheiding moet zijn tussen de vergunningsaanvrager en de ambtenaar die oordeelt of een MER-screening volstaat: zodat de onafhankelijkheid en neutraliteit van deze laatste gewaarborgd blijft.
Pro memorie
Het Wasserij-arrest
In Vlaanderen voert de gemeentelijke omgevingsambtenaar de MER-screening uit voor vergunningsaanvragen van de gemeente die bij het eigen college worden ingediend. De omgevingsambtenaar onderzoekt daarbij of de MER-screening volstaat, dan wel of er een grondiger project-MER moet worden opgemaakt.
In het Wasserij-arrest van 6 oktober 2022 oordeelde de Raad voor Vergunningsbetwistingen dat deze-screening van gemeentelijke projecten door de gemeentelijke omgevingsambtenaar strijdig is met de ‘no conflict of interest’-regel uit de Europese MER-richtlijn, want de objectieve beoordeling is dan niet gewaarborgd. De Raad verklaarde de Vlaamse regelgeving hierover buiten toepassing.
Raad van State stelt een prejudiciële vraag
Tegen het Wasserij-arrest werd een cassatieberoep ingesteld. De Raad van State besliste op 26 maart 2024 dat de Raad voor Vergunningsbetwistingen te ver ging door de Vlaamse regelgeving buiten toepassing te laten, maar stelde wél een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie omtrent de draagwijdte van de “no-conflict-of-interest” -regel van de Europese MER-richtlijn.
Hof van Justitie (C-236/24): passende scheiding vereist
Het Hof van Justitie bevestigde op 8 mei 2025 dat ook bij screeningsplichtige projecten een passende scheiding tussen de omgevingsambtenaar en aanvrager vereist is. De omgevingsambtenaar moet werkelijk autonoom zijn - met eigen administratieve middelen en personeel - om objectief te kunnen oordelen. Alleen zo kan die in objectiviteit of een MER-screening volstaat voor een project van de eigen gemeente.
Het Spoeddecreet – Het Decreet tot wijziging van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, wat de uitvoering van de taken voor de project-MER-screening betreft (19/04/2024)
Het gevolg van het Wasserij-arrest was dat het niet meer duidelijk was bij wie een gemeentelijk project moest worden aangevraagd. Het Spoeddecreet moest hiervoor een oplossing bieden door de autonomie van de gemeentelijke, provinciale en gewestelijke omgevingsambtenaar te versterken. Op die manier kon de gemeentelijke omgevingsambtenaar nog steeds oordelen over de MER-screening van de omgevingsaanvragen van zijn eigen gemeente.
Het Omgevingsvergunningsdecreet bepaalde reeds dat de omgevingsambtenaar zijn taken onafhankelijk en neutraal uit dient te oefenen en hier geen nadeel van mag ondervinden.
Met het Spoeddecreet werd aan de bestaande regeling nog toegevoegd dat de onafhankelijkheid en neutraliteit van de omgevingsambtenaar te allen tijde dient te worden gevrijwaard. De actieve en constructieve wijze waarop de ambtenaar zich voor de realisatie van de gemeentelijke opdracht en doelstellingen dient in te zetten, zou hier geen afbreuk aan doen.
Artikel 5 van het Spoeddecreet heeft ook bevestigd dat de gemeentelijke omgevingsambtenaar bevoegd blijft voor de MER-screening van eigen gemeentelijke projecten. Dit zelfs indien de gemeente een omgevingsvergunningsaanvraag indient bij zichzelf. Deze laatste bepaling wordt nu vernietigd.
Grondwettelijk Hof geeft spoedoplossing een onvoldoende
Het Hof stelt voorop dat de loutere aanwijzing van omgevingsambtenaren door de gemeenteraad (respectievelijk de provincieraad) – een verkozen orgaan - niet volstaat om te besluiten dat zij beschikken over ‘werkelijke autonomie’. Deze is volgens het Hof van Justitie nochtans noodzakelijk om de “”no-conflict-of-interest” -bepaling te kunnen naleven. Ook het feit dat het Spoeddecreet nog eens de onafhankelijkheid van de omgevingsambtenaar in de verf zette, kon het Hof niet overtuigen.
De slotsom is dat het Omgevingsvergunningsdecreet nog steeds onvoldoende structurele en organisatorische waarborgen omvat om te kunnen verzekeren dat de omgevingsambtenaren de project-MER-screeningsnota van de eigen gemeentelijke aanvragen, met de vereiste objectiviteit kunnen beoordelen.
Dezelfde conclusie geldt ook voor de provinciale projecten, die door de provincie bij de eigen deputatie worden ingediend. Ook in dit geval zal de provinciale omgevingsambtenaar de MER-screeing niet met de vereiste objectiviteit kunnen beoordelen.
Tweede zit voor decreetgever
Het arrest van het Grondwettelijk Hof brengt nog steeds geen definitieve oplossing voor de impasse die ten gevolge van het Wasserij-arrest, reeds in 2022, is ontstaan en nog steeds voortduurt.
Het college van burgemeester en schepenen is nog steeds decretaal bevoegd om een vergunningsaanvraag van de eigen gemeente te beoordelen. Hierbij is het volgens art. 20 OVD nog steeds aan het college van burgemeester en schepenen of de eigen gemeentelijke omgevingsambtenaar om de MER-screening te onderzoeken.
Uit het arrest van het Hof moet worden afgeleid dat de omgevingsambtenaar echter nog steeds niet beschikt over “werkelijke autonomie”. Hij heeft geen eigen administratieve middelen en personeel, en is bijgevolg niet in staat om zijn taak op objectieve wijze te vervullen.
Nochtans werd deze lacune in de regelgeving reeds bekritiseerd door zowel de Raad voor Vergunningsbetwistingen, het Europees Hof van Justitie als het Grondwettelijk Hof.
De bal ligt nu terug in het kamp van de Vlaamse decreetgever. Deze moet een decretale oplossing uitwerken zodat de regelgeving voldoet aan het Europees recht.
Het valt dan ook te hopen dat de decreetgever snel zijn verantwoordelijkheid neemt. In de tussentijd zal het Wasserij-arrest moeten worden gevolgd, en komt de bevoegdheid voor projecten van de gemeente waarvoor een MER-screening moet worden opgemaakt bij de provincies te liggen.
Indien u meer informatie of advies wenst omtrent de impact van het vernietigingsarrest van het Grondwettelijk Hof op zowel verleende als toekomstige omgevingsvergunningen, aarzel dan niet om GD&A Advocaten te contacteren!