Het klimaatproces tegen Shell: binnenkort ook lokale besturen op het beklaagdenbankje?

23 december 2020

Terzake stond recent stil bij de Shell-klimaatzaak in Nederland. In navolging van de succesvolle Urgenda-klimaatzaak tegen de Nederlandse staat, stelde de stichting Milieudefensie een aansprakelijkheidsvordering in om de bedrijfsactiviteiten en energieproducten van Shell die CO2-emissies veroorzaken drastisch gereduceerd te zien. De Shell-zaak toont aan dat niet alleen de overheid maar ook ondernemingen zich moeten verantwoorden voor hun klimaatbeleid. Waar draait de zaak om, en wat zijn de gevolgen voor ondernemingen en lokale besturen in ons land? Wij lichten het kort voor u toe.

1. De verantwoordelijkheid van de staat voor het klimaat

    De stichting Urgenda, een Nederlandse organisatie die zich inzet voor een duurzaam Nederland, dagvaardde in 2013 de Nederlandse Staat wegens het niet-nakomen van haar verantwoordelijkheden om klimaatverandering tegen te gaan. Urgenda werd zowel in eerste aanleg, in hoger beroep als in cassatie in het gelijk gesteld. De Nederlandse Staat werd veroordeeld om de uitstoot van broeikasgassen tegen eind 2020 met tenminste 25 procent te verminderen ten opzichte van 1990. Dit is volgens het hoogste rechtscollege van Nederland de internationaal onderschreven, minimaal noodzakelijke reductiedoelstelling voor 2020.

    De Urgenda-klimaatzaak in Nederland veroorzaakte een deining in de rechtswereld die nog lang niet aan kracht heeft verloren. De zaak vormde inspiratie voor een gelijkaardige procedure in ons land. In deze Belgische klimaatzaak is thans nog geen uitspraak. Het lijkt ons echter zeker niet uitgesloten dat ook in ons land een veroordeling van de Belgische Staat en de Gewesten zal volgen.

    2. Ook ondernemingen moeten zich verantwoorden

      Voortsurfend op het succes van de Urgenda-zaak werd in Nederland een nieuwe klimaatzaak opgestart, ditmaal tegen Shell. Shell wordt onder meer verweten dat het al minstens sinds de jaren ’70 kennis had van klimaatveranderingen als gevolg van CO2-emissies, maar toch volop bleef inzetten op fossiele brandstoffen, en daartoe zelfs lobbyisten inschakelde om te doen geloven dat we nog tot ver in de 21e eeuw olie en gas zouden kunnen gebruiken. Shell zou onder meer verantwoordelijk zijn voor 1,8% van de CO2-emissies tussen 1880 en 2010, en voor 1,4% van de nu al gemeten zeespiegelstijging.

      De eisers vragen van de rechter dat deze Shell zou verplichten om diens CO2-uitstoot gevoelig te verminderen.

      Als het regent in Den Haag, druppelt het in Brussel. Zelfs indien Shell niet zou worden veroordeeld, lijken klimaatzaken tegen bedrijven ook in ons land zo goed als onafwendbaar. De Shell-zaak is namelijk lang niet het enige lopende klimaatproces. Wereldwijd werden er op moment van schrijven naar schatting al meer dan 1.000 klimaat-vorderingen ingeleid, waarvan een niet gering aantal tegen bedrijven (zie http://climatecasechart.com/ en https://climate-laws.org/). Het lijkt dan ook slechts een kwestie van tijd voordat ook in ons land bedrijven voor de rechter zullen worden gedaagd.

      3. Broeikasvergunningen als verweer?

        De rechtbank in Den Haag nam de zaak tegen Shell afgelopen donderdag in beraad, en zal uitspraak doen op 26 mei 2021.

        Of het effectief tot een veroordeling zal komen, zal moeten blijken. Shell verweert zich alvast door onder meer te wijzen op zijn broeikasvergunningen. Conform artikel 4 van Europese Richtlijn 2003/87/EG dient elke installatie die onder het toepassingsgebied van emissiehandel valt over dergelijke vergunning te beschikken. Volgens de redenering van Shell ontleent het bedrijf aan deze broeikasvergunningen rechten waaraan de rechter geen afbreuk zou kunnen doen door emissiebeperkingen op te leggen.

        Hierbij moet echter de bedenking worden gemaakt dat lang niet alle activiteiten van Shell gedekt zijn door een broeikasvergunning. De broeikasvergunning, die gekoppeld is aan de emissie-handel, is bijvoorbeeld een Europees gegeven. De activiteiten van Shell op andere continenten vallen hier in beginsel niet onder.

        Het is dan ook verre van zeker dat de broeikasvergunningen van Shell zullen volstaan om aansprakelijkheid af te wenden.

        4. Klimaatverantwoordelijkheid van lokale besturen

          Wanneer in ons land bedrijven zouden worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid voor de klimaatwijziging, is het zeker niet uitgesloten dat zij ook de wetgever en de vergunningverlenende overheden mee in het bad zouden trekken. Op deze manier zouden ook bepaalde lokale besturen die vergunningen aan (lokale vestigingen van) vervuilende bedrijven hebben verleend in het vizier kunnen komen.

          Betekent dit dan dat lokale besturen bij het verlenen van vergunningen een beoordeling dienen te maken van de impact die de aanvrager wereldwijd heeft op het klimaat? De huidige wetgeving biedt geen ruimte voor een klimaattoets in het kader van vergunningsaanvragen, en lokale besturen beschikken evenmin over de kennis en de middelen om dergelijke afwegingen te maken.

          Dit neemt echter niet weg dat lokale besturen een eigen verantwoordelijkheid hebben op het vlak van CO2-emissies. Ook zij dienen erover te waken dat zij de klimaatdoelstellingen van o.m. het burgemeesterconvenant nakomen. Voor vergunningen is ongetwijfeld een belangrijke rol weggelegd bij het halen van de klimaatdoelen. Lokale besturen kunnen in ruimtelijke uitvoeringsplannen en stedenbouwkundige verordeningen normen omtrent duurzaamheid en circulaire economie opnemen die vervolgens kunnen worden vertaald naar de vergunningspraktijk. Op deze manier kunnen lokale besturen hun bijdrage leveren voor het klimaat, en aansprakelijkheidsvorderingen vermijden.

          5. Slotbedenking: klimaatbeleid en de rol van de rechter

            De Nederlandse klimaatprocessen doen vragen rijzen over de taak van de rechter. Is de rechterlijke macht wel geplaatst om mee vorm te geven aan het klimaatbeleid? Op Terzake werd zelfs geopperd dat Nederland is verworden tot een ‘gouvernement des juges’.

            In een recent artikel in het tijdschrift Transnational Environmental Law verdedigde Laura Burgers, verbonden aan de Universiteit van Amsterdam, de stelling dat rechters in een democratische rechtstaat weldegelijk op gelegitimeerde wijze mee vorm kunnen geven aan het klimaatbeleid. Steunend op Habermas wijst Burgers erop dat rechters in moeten gaan tegen beslissingen van de meerderheid die fundamentele rechten schenden. Wat die fundamentele rechten zijn, en hoe ver die gaan, wordt door de burgers bepaald. Het oordeel van de rechter over de inhoud en draagwijdte van de fundamentele rechten sluit aan bij het maatschappelijk discours over die rechten, en is op deze manier weldegelijk democratisch gelegitimeerd. Als in het maatschappelijk debat breed wordt aanvaard dat klimaatverandering raakt aan fundamentele rechten, mogen rechters klimaatnormen opleggen om die rechten te vrijwaren (Burgers, L. (2020). Should Judges Make Climate Change Law? Transnational Environmental Law, 9(1), 55-75).

            De Nederlandse rechters hebben zich in ieder geval al bevoegd verklaard om internationaal onderschreven, minimaal noodzakelijke reductiedoelstelling op te leggen aan de overheid. Of ook de Belgische rechters hun Nederlandse collega’s zullen volgen, weten we hopelijk tegen de zomer van volgend jaar.

            Wij volgen de klimaatrechtspraak in binnen- en buitenland voor u op, en houden u op de hoogte van relevante ontwikkelingen.

            Gutta cavat lapidem, non vi sed saepe cadendo