Interpretatieve wet: AGB’s kunnen worden aangemerkt als “kleine ondernemingen”

7 juli 2022

In onze nieuwsbrief van 28 juli 2021 "Kan een AGB de fiscale voordelen van een "kleine vennootschap" genieten?" werd de problematiek toegelicht van AGB’s die fiscale voordelen worden ontzegd omdat ze geen vennootschap zijn in de zin van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen (WVV) en daardoor niet als een “kleine vennootschap” worden aangemerkt. De wetgever heeft hier op 21 juni 2022 een mouw aangepast.

Vennootschappen die "klein" zijn in de zin van art. 1:24, §1 van het WVV genieten diverse fiscale voordelen: afschrijving naar wens van bij de aankoop horende kosten (art. 196, § 2 WIB92), gewone éénmalige investeringsaftrek voor kwalificerende investeringen in nieuwe activa (art. 201 § 1 lid 1 1° WIB92), geen verplichte eerste afschrijving pro rata (tot en met boekjaar 2019 art. 196 WIB 92),…

Art. 1:24, §1 WVV bepaalt dat kleine vennootschappen de vennootschappen met rechtspersoonlijkheid zijn, die op balansdatum van het laatst afgesloten boekjaar, niet meer dan één van de volgende criteria overschrijden:

  • jaargemiddelde van het aantal werknemers: 50;
  • jaaromzet, exclusief de belasting over de toegevoegde waarde: 9 000 000 euro;
  • balanstotaal: 4 500 000 euro.

Deze recent op 21 juni 2022 aangenomen wet “houdende diverse fiscale bepalingen” lost deze problematiek op. De bijsturing beoogt volgens de Memorie van toelichting het toepassingsgebied van de bepalingen inzake de toetsing van de groottecriteria in de vennootschapsbelasting en de belasting niet-inwoners te verduidelijken.

De toepassing van de bepalingen van het WIB 92 die verwijzen naar de groottecriteria uit artikel 1:24, §§ 1 tot 6, van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen (WVV), heeft aanleiding gegeven tot restrictieve interpretaties die ertoe strekken te oordelen dat de vennootschappen in kwestie niet alleen aan deze criteria moeten voldoen, maar ook aan de definitie van “kleine vennootschap” bedoeld in artikel 1:24, § 1, WVV.

Deze interpretatie leidde tot de uitsluiting van bepaalde vennootschappen bedoeld in artikel 2, § 1, 5°, WIB 92, die weliswaar aan de voormelde groottecriteria voldoen, maar geen in artikel 1:5, § 2, WVV, bedoelde rechtspersoon zijn. Autonome gemeentebedrijven zijn hiervan een voorbeeld. Uit de analyse van de parlementaire werkzaamheden met betrekking tot de betrokken bepalingen blijkt volgens de Memorie van toelichting nergens dat de wetgever de bedoeling had dergelijke uitsluiting in te voeren.

De omschrijving van “kleine vennootschap” in het WIB 92 wordt daarom aangepast, teneinde te verduidelijken dat ook de rechtspersonen die vennootschapsrechtelijk niet als een vennootschap worden beschouwd, maar wel overeenkomstig artikel 2, § 1, 5°, WIB 92, eveneens als “kleine vennootschap” kunnen worden aangemerkt wanneer ze voldoen aan de criteria opgenomen in artikel 1:24, §§ 1 tot 6, WVV. Voor de eenvoud wordt deze verduidelijkte omschrijving opgenomen in artikel 2, § 1, 5°, WIB 92, zodat deze omschrijving doorwerkt in de artikelen met betrekking tot de vennootschapsbelasting en de belasting niet-inwoners. Via de artikelen 3, 11, 12, 16, 21 tot 23, 25 en 26, 28, 35 en 37 tot 40 en 42 worden de nodige legistieke aanpassingen doorgevoerd in de bepalingen van het WIB 92 waarin verwezen wordt naar artikel 1:24, §§ 1 tot 6, WVV.

De wet voorziet niet in een specifieke regeling inzake de inwerkingtreding van de betreffende bepalingen. Dit is logisch, nu de terugwerkende kracht inherent is aan een interpretatieve wet. Een interpretatieve wet werkt noodzakelijk terug tot op de dag waarop de geïnterpreteerde wet zelf in werking is getreden. De nieuwe tekst is daarom ook van toepassing op vorige aanslagjaren.

GD&A Advocaten volgt deze problematiek op de voet en is verheugd dat het probleem door de federale overheid werd opgepikt en opgelost. Het fiscale departement van ons kantoor is uiteraard graag tot verdere toelichting bereid.