Nieuw Invorderingswetboek sinds 1 januari 2020 van toepassing op gemeentebelastingen: dringt een eerste aanpassing van de nieuwe belastingreglementen zich al op?

13 januari 2020

Op 13 april 2019 werd een Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen (Invorderingswetboek) ingevoerd, dat in werking is getreden op 1 januari 2020. Heel wat procedurebepalingen in het WIB ’92 werden daarmee opgeheven. Opdat ook de lokale besturen zouden kunnen terugvallen op deze nieuwe invorderingsregels, werd met ingang van 1 januari 2020 het artikel 11 van het decreet van 30 mei 2008 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillenprocedure van provincie- en gemeentebelastingen gewijzigd.

Moeten de belastingreglementen hierdoor aangepast worden?

In principe niet. De meeste belastingreglementen verwijzen immers in de aanhef of in het dispositief naar het Decreet van 30 mei 2008 (en “latere wijzigingen”), zodat ook deze recente wijziging daarin reeds vervat zit.

Soms komt het ook voor dat expliciet naar de (oude) tekst van artikel 11 van het Decreet van 30 mei 2008 wordt verwezen, luidende als volgt: Zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van het huidige decreet, zijn de bepalingen van titel VII, hoofdstukken 1, 3, 4, 6 tot en met 9bis, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen en artikelen 126 tot en met 175 van het uitvoeringsbesluit van dat wetboek van toepassing op de provincie- en gemeentebelastingen, voor zover ze niet specifiek de belastingen op de inkomsten betreffen.”

In dat geval wordt in het belastingreglement verwezen naar reeds opgeheven wetsbepalingen, wat mogelijks verwarrend kan zijn voor de belastingplichtige, maar dit maakt niet dat het belastingreglement daardoor nietig zou zijn. Een onmiddellijke aanpassing van de reglementen dringt zich dus niet op, maar wanneer er in de loop van de legislatuur toch nog andere (inhoudelijke) aanpassingen zouden worden doorgevoerd, is het wel aangewezen om alsdan ook de verwijzing naar opgeheven wetsbepalingen eruit te halen.

Wat zijn de belangrijkste nieuwigheden?

  1. Artikel 7 van het Invorderingswetboek geeft de financieel directeur de mogelijkheid om op basis van een kohier gevestigd op naam van een persoon, vervolgingen in te stellen ten laste van andere personen die niet met naam in dat kohier worden aangeduid, voor zover zij gehouden zijn tot de betaling van de fiscale schuldvorderingen krachtens dit Wetboek, het gemeen recht of de fiscale wetten (bv. de hoofdelijkheid bepaald in het belastingreglement). Overeenkomstig artikel 2 van het Invorderingswetboek worden deze personen de medeschuldenaars genoemd.

    Het Invorderingswetboek bepaalt duidelijke procedureregels om de medeschuldenaar aan te spreken, te beginnen met een bijzondere aanmaning.
  2. Verder zal de belastingplicht makkelijker overgezet kunnen worden bij de overdracht van een onroerend goed, doordat de financieel directeur de wijziging van eigendom voortaan ook ambtshalve zal kunnen vaststellen (artikel 11 Invorderingswetboek).
  3. Artikel 298 § 2 WIB werd opgeheven en vervangen door artikel 13 en 19 van het Invorderingswetboek. Daarin wordt voorzien dat wanneer de invordering van een fiscale schuldvordering wordt vervolgd lastens een (mede)schuldenaar, een aanmaning tot betaling wordt verzonden aan de (mede)schuldenaar bij gewone zending.

    De voormalige (vrij recent gewijzigde) bepaling van artikel 298 § 2 WIB liet in het midden hoe deze herinneringsbrieven dienden te worden verzonden, maar nu wordt door de wetgever duidelijk gekozen voor een verzending per gewone post. De aanmaning heeft uitwerking vanaf de derde werkdag volgend op de verzendingsdatum.

    De Memorie van Toelichting verduidelijkt nog dat de verzendingskosten niet ten laste van de bestemmeling worden gelegd. Wanneer uw bestuur een retributiereglement heeft ingevoerd, waarbij een kost wordt aangerekend voor een aangetekende aanmaning bij de invordering van fiscale schuldvorderingen, dan dient dit retributiereglement aldus te worden aangepast.
  4. De verzending van het exemplaar van het aanslagbiljet dat bij de aanmaning tot betaling wordt gevoegd, doet de bezwaartermijn ten voordele van de medeschuldenaar lopen, vanaf de uitwerkingsdatum van deze verzending.
  5. De gemeentebelastingen verjaren door verloop van vijf jaren vanaf de datum van uitvoerbaarverklaring van het kohier waarin ze zijn opgenomen, terwijl tot op heden het vertrekpunt van de verjaringstermijn van vijf jaar vastgelegd is op de dag waarop, deze belastingen betaald moeten worden (in principe dus binnen twee maand na de verzending van het aanslagbiljet).

Tenslotte bepaalt artikel 11 van het Decreet van 30 mei 2008 dat het Invorderingswetboek van overeenkomstige toepassing is op de gemeentebelastingen, met uitzondering van artikel 43 tot en met 48. De uitbreiding van de notificatieplicht van de notaris ten aanzien van de lokale besturen bij de opmaak van akten van erfopvolging, wordt voorlopig nog niet doorgevoerd. Dat staat de invordering van de lokale belastingen van een erflater bij de erfgenamen, legatarissen of begunstigden van een contractuele erfstelling niet in de weg, maar vergt tot zolang meer inspanningen van de financiële directeurs.

GD&A Advocaten staan als specialisten publiek fiscaal recht en gemeentefiscaliteit in het bijzonder uiteraard voor u klaar om u in deze materie te adviseren en te begeleiden.