NIEUWSFLASH - Tucht bij de politie: opletten bij de opmaak van het inleidend verslag!

25 maart 2024

De tuchtprocedure bij de Belgische politiediensten wordt in de praktijk vaak vergeleken met het balanceren op een dun koord. Waar de wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten (hierna: “Tuchtwet”) op het eerste gezicht vrij duidelijk verwoord lijkt, heeft een uitgebreide rechtspraak van de Raad van State de laatste decennia ervoor gezorgd dat het (procedureel) correct voeren van een tuchtprocedure binnen de politie een echt huzarenstuk te noemen valt. In een recent arrest van 27 februari 2024 scherpt de Raad van State andermaal de procedurele vereisten aan, ditmaal wat betreft het inleidend verslag van de tuchtprocedure.

De tuchtprocedure

Een tuchtprocedure start steeds met een zogenaamde voorafgaande fase. In deze fase worden de feiten ter kennis gebracht van de tuchtoverheid, die vervolgens de nodige tuchtonderzoekers kan aanstellen. Deze laatste staan in voor het voeren van het tuchtonderzoek, waarbij de betrokkene bijvoorbeeld eveneens gehoord zal worden en de noodzakelijke informatie verzameld wordt.

Om van de voorafgaande fase te over te gaan naar de effectieve tuchtprocedure, dient het inleidend verslag (vroeger ook wel het tuchtverslag genoemd) te worden opgesteld én betekend aan de betrokkene. Vanaf de betekening van het inleidend verslag aan de betrokkene neemt de tuchtprocedure effectief zijn aanvang.

Arrest nr. 258.948 van 27 februari 2024 van de Raad van State

In de zaak waarop het arrest van de Raad van State van 27 februari 2024 betrekking heeft, werd de tuchtprocedure volledig doorlopen, waarna besloten werd om de zware tuchtstraf op te leggen tot inhouding van wedde van 10% gedurende twee maanden.

Problematisch in dit dossier bleken echter de bewoordingen van het inleidend verslag.

De algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn principieel van toepassing in de tuchtprocedure van de politiediensten, zoals ook reeds meermaals werd bevestigd door de Raad van State. Een van deze beginselen betreft het onpartijdigheidsbeginsel. Dit beginsel waarborgt zowel de persoonlijke onpartijdigheid van de personeelsleden en de (leden van bestuurlijke) organen die mede een beslissing nemen, als de structurele onpartijdigheid van die personeelsleden en bestuurlijke organen op het vlak van de organisatie van deze organen, het verloop van de procedure en het tot stand komen van hun beslissingen.

In casu voerde de verzoekende partij een subjectieve partijdigheid aan in hoofde van de hogere tuchtoverheid, in die mate dat de hogere tuchtoverheid zich had moeten onthouden van een deelname aan de voorliggende tuchtzaak daar de hogere tuchtoverheid reeds een duidelijk standpunt zou hebben ingenomen en hier niet zonder gezichtsverlies op zou kunnen terugkomen. Ter staving van zijn middel verwees de verzoekende partij naar het feit dat de hogere tuchtoverheid reeds van bij de aanvang van de tuchtprocedure uiting had gegeven aan haar overtuiging dat de aan verzoeker verweten feiten vaststonden, meer bepaald doordat in het inleidend verslag elke vorm van voorwaardelijke wijs ontbrak aangaande de uiteenzetting der feiten en de conclusies die hieruit werd getrokken. Tevens werd in het inleidend verslag expliciet vermeld dat de hogere tuchtoverheid meende dat de feiten ontegensprekelijk vaststonden en aan verzoekende partij konden worden toegerekend.

De Raad van State volgde de verzoekende partij.

De Raad van State stelde dat uit de artikelen 38 en 38bis van de Tuchtwet volgt dat de hogere tuchtoverheid zich op een neutrale wijze dient uit te drukken en de nodige terughoudendheid aan de dag moet leggen voor wat het bewezen zijn van de aangehaalde feiten betreft. Bij gebrek daaraan is het onpartijdigheidsbeginsel geschonden.

Waar het niet formuleren in de voorwaardelijke wijze in deze niet noodzakelijk getuigde van het feit dat de hogere tuchtoverheid zich reeds een welgevormde mening heeft, waren bewoordingen zonder enige nuance zoals “gelet op de stukken vervat in het dossier de feiten ontegensprekelijk vaststaan” wel problematisch. De Raad van State oordeelde immers dat dergelijke bewoordingen niet doen blijken van de vereiste terughoudendheid en neutraliteit. Minstens wekte de hogere tuchtoverheid met dergelijke bewoordingen de indruk van haar vastberadenheid.

De Raad van State stelde voorts dat van een zorgvuldig optredende tuchtoverheid mag verwacht worden dat zij in een context waarin terughoudendheid en neutraliteit centraal moeten staan, op zorgvuldige wijze haar woorden kiest derwijze dat hierdoor niet de schijn van vooringenomenheid wordt gewekt.

Gevolgen van het arrest?

Waar het gebruik van voorwaardelijke bewoordingen en het aannemen van een voorzichtige houding bij de opmaak van het inleidend verslag geen nieuwe vereisten zijn, toont het arrest van 27 februari 2024 wel nogmaals aan hoe streng de Raad van State terzake oordeelt. Zelfs de indruk van vastberadenheid in deze eerste fase van de tuchtprocedure kan al voldoende zijn om een definitieve tuchtbeslissing te vernietigen.

***

De nodige voorzichtigheid en deskundigheid bij (o.m.) het opstellen van het inleidend verslag zijn dan ook belangrijker dan ooit.

Ons kantoor staat uw politiezone graag bij in het kader van deze complexe materie.