Omzendbrief betreffende de impact van het WVV op sociale huisvestingsmaatschappijen.

2 juni 2020

Op 11 mei 2020 werd Omzendbrief OMG/W 2020/3 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Doel van deze omzendbrief is te verduidelijken welke gevolgen de invoering van het nieuwe Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen heeft voor de Vlaamse sociale huisvestingsmaatschappijen en welke eventuele wijzigingen laatstgenoemden in functie daarvan kunnen/moeten doorvoeren.

Hervorming vennootschapsrecht

Met de recente inwerkingtreding van het nieuwe Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (WVV) werd de Belgische vennootschapswetgeving grondig hervormd, onder meer door afschaffing van een aantal vennootschapsvormen.

Sociale huisvestingsmaatschappijen (SHM’s) zijn gestructureerd als vennootschappen, waardoor ook zij hiermee rekening moeten houden en desgevallend de nodige wijzigingen moeten doorvoeren om zich te conformeren naar de nieuwe wetgeving.

De Vlaamse Wooncode – decretale basis voor de SHM’s – is evenwel niet aangepast aan het WVV en verwijst nog steeds naar (de rechtsvormen uit) het oude Wetboek van Vennootschappen.

Volgens de Vlaamse Wooncode moeten SHM’s gestructureerd worden als een “vennootschap met sociaal oogmerk” (VSO), en dit in de vennootschapsvorm van een CVBA of NV (overeenkomstig de respectievelijke modelstatuten vooropgesteld door Vlaamse Regering). Zowel het concept van de “VSO” als de rechtsvorm van de “CVBA” worden evenwel afgeschaft in het WVV (weliswaar met een overgangsregeling).

Met de huidige omzendbrief wenst de Minister te verduidelijken hoe SHM’s zich kunnen/moeten aanpassen in functie van de (federale) vennootschapswetgeving op een wijze die verenigbaar is met de (Vlaamse) erkenningsvoorwaarden voor SHM’s.

Afschaffing CVBA

De twee varianten van coöperatieve vennootschappen die bestonden onder het oude Wetboek van Vennootschap (CVBA en CVOA, met respectievelijk beperkte en onbeperkte aansprakelijkheid) werden in het WVV afgeschaft en vervangen door één nieuwe coöperatieve vennootschapsvorm, kortweg “coöperatieve vennootschap” (CV) genoemd.

Bestaande vennootschappen met een “afgeschafte” vennootschapsvorm zullen zich moeten omvormen naar een van de overblijvende vennootschapsvormen in het WVV.

Voor CVBA’s impliceert dit dus een omvorming naar de rechtsvorm van de nieuwe CV of één van de andere overblijvende vennootschapsvormen in het WVV, met de vernieuwde “besloten vennootschap” (BV, opvolger van de BVBA) als voornaamste alternatief.

Belangrijk hierbij is evenwel de definitie die het WVV hanteert voor de nieuwe CV en die aangeeft in welke gevallen de vennootschapsvorm van de CV gebruikt mag worden. Hoewel de concrete formulering/afbakening voor discussie vatbaar is, blijkt uit de voorbereidende werken dat de wetgever de bedoeling had om de CV uitsluitend voor te behouden voor vennootschappen met een “echt“ coöperatief gedachtegoed.

Volgens de recente omzendbrief is dit onvoldoende aanwezig bij SHM’s en passen zij dus niet binnen de definitie van de nieuwe CV. Met als gevolg dat SHM’s geen gebruik kunnen/mogen maken van de CV. Bestaande SHM’s met de vorm van CVBA zullen zich volgens de omzendbrief dus moeten omvormen naar een BV.

De omzendbrief voorziet in bijlage meteen ook modelstatuten voor dergelijke BV.

Afschaffing VSO

Het concept van de “vennootschap met sociaal oogmerk” (VSO) wordt in het WVV afgeschaft en vervangen door een mogelijkheid tot erkenning als “sociale onderneming” (SO).

Belangrijk hierbij is evenwel dat de erkenning enkel mogelijk is voor vennootschappen in de vorm van een CV. Aangezien SHM’s volgens de omzendbrief geen CV kunnen zijn (supra) is ook een erkenning als SO niet mogelijk voor SHM’s.

Om hieraan tegemoet te komen voorziet de omzendbrief dat de Vlaamse overheid aanvaardt dat bestaande SHM’s in de vorm van CVBA zich omvormen naar een BV (zonder erkenning als SO), op voorwaarde dat het “sociaal oogmerk” gevrijwaard wordt door middel van de nodige statutaire waarborgen.

Overgangsregeling: aandacht voor dwingende bepalingen WVV!

In principe dient de omzetting van rechtsvorm pas te gebeuren tegen 1 januari 2024 tenzij er voordien reeds om andere redenen tot statutenwijziging overgegaan zou worden, in welk geval de statuten meteen ook volledig aangepast moeten worden in functie van het WVV.

Dit betekent evenwel niet dat er in de tussentijd nog geen rekening gehouden moet worden met het WVV. Hoewel de omzendbrief hier minder aandacht aan schenkt, voorziet de overgangsregeling immers dat er vanaf 1 januari 2020 reeds rekening gehouden moet worden met dwingende bepalingen van het WVV, ook al werden de statuten nog niet aangepast.

Voor de “afgeschafte” vennootschapsvormen (zoals de VSO en de CVBA) betekent dit dat enerzijds het oude Wetboek van Vennootschap tijdelijk nog van toepassing blijft, maar dat anderzijds ook de dwingende bepalingen van het WVV reeds van toepassing zijn vanaf 1 januari 2020.

De concrete dwingende bepalingen waarmee rekening gehouden moet worden, verschillen al naargelang de bestaande rechtsvorm:

  • voor bestaande SHM’s in de vorm van een NV-VSO zijn dit de dwingende bepalingen van het WVV die gelden voor NV.
  • voor bestaande SHM’s in de vorm van CVBA-VSO is de situatie iets complexer, aangezien CVBA’s die passen binnen de definitie van de nieuwe CV onderworpen worden aan de dwingende bepalingen die gelden voor de CV terwijl CVBA’s die niet passen binnen de definitie onderworpen worden aan de dwingende bepalingen voor de BV.

    Uitgaand van het standpunt in de recente omzendbrief dat SHM’s niet passen binnen de definitie van de CV, betekent dit dat bestaande SHM’s in de vorm van een CVBA momenteel rekening moeten houden met de dwingende bepalingen van het WVV die gelden voor de BV (met uitzondering van enkele uitdrukkelijk uitgesloten bepalingen, voornamelijk inzake vermogen/uitkeringen).

Dit betekent dat – ook in afwachting van de statutenwijziging (!) – onder meer rekening moet worden gehouden met de nieuwe principes van het WVV inzake bestuurdersaansprakelijkheid, nietigheid van besluiten, belangenconflictenregeling, etc.

In afwachting van hun statutenwijziging bevinden bestaande SHM’s zich dus in een bijzondere situatie: een complexe mix van verschillende reglementeringen, waarbij niet alleen gedacht moet worden aan een toekomstige statutenwijziging in functie van het WVV (op zulke wijze dat deze verenigbaar is met de Vlaamse erkenningsvoorwaarden) maar ondertussen ook reeds rekening moeten houden met de combinatie van oude en nieuwe vennootschapswetgeving.

Het kan dan ook nuttig zijn om niet te wachten tot 2024 en reeds op kortere termijn over te gaan tot aanpassing van de statuten, teneinde sneller tot een duidelijk(er) afgebakend kader te komen en eventuele bestuursfouten of -aansprakelijkheden door vergissingen omtrent de geldende voorschriften zoveel mogelijk te vermijden.

GD&A Advocaten staat klaar om lokale besturen en sociale huisvestingsmaatschappen te begeleiden bij de noodzakelijke aanpassingen in het licht van de nieuwe wetgeving.