Overheidsopdrachten - Raad van State benadrukt nogmaals belang van naleving zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsplicht in kader van bijzonder prijsonderzoek

24 oktober 2025

In twee recente arresten ging de Raad van State in op de verplichtingen die op aanbestedende overheden rusten wanneer zij naar aanleiding van een bijzonder prijsonderzoek besluiten om prijsverantwoordingen te aanvaarden. Overeenkomstig zijn eerdere rechtspraak stelde de Raad van State dat aanbestedende overheden prijsverantwoordingen slechts kunnen aanvaarden na een zorgvuldig onderzoek en met inachtneming van hun motiveringsplicht, hoewel zij in beginsel over een ruime beoordelingsbevoegdheid beschikken.

In deze nieuwsbrief worden de feiten en belangrijkste middelen van de partijen uiteengezet en de gelijkaardige oordelen van de Raad van State in beide arresten nader toegelicht.

Arrest nr. 263.603 (16 juni 2025) – relevante feiten

De Vlaamse Waterweg schreef een overheidsopdracht voor diensten uit met als voorwerp ‘Raamovereenkomst voor het uitvoeren van diverse groenbeheerwerken in het kader van de bermbeheerplannen van de afdeling Regio Oost’. Als plaatsingsprocedure werd gekozen voor een openbare procedure met de prijs als enige gunningscriterium. De opdracht werd Europees en nationaal bekendgemaakt.

Aan twee van de vier inschrijvers vroeg de Vlaamse Waterweg om een prijsverantwoording voor enkele abnormaal lage eenheidsprijzen voor verschillende posten, overeenkomstig artikel 36, § 2 KB Plaatsing. De Vlaamse Waterweg besloot om de offerte van verzoekende partij als substantieel onregelmatig te bestempelen en stelde in het gunningsverslag dat de opvallend lage prijs voor post 70 in de offerte van de verzoekende partij te wijten was aan de hoge houtopbrengst die in rekening werd gebracht, namelijk 30 kg/m², wat als bijzonder hoog en onrealistisch werd beschouwd. Gemiddeld werd uitgegaan van een opbrengst van 15 à 20 kg/m², en uit eigen cijfers van 2022 bleek zelfs dat de houtopbrengst dat jaar maar 10 kg/m² bedroeg. Verder werd er geen toelichting gegeven bij de in rekening gebrachte houtopbrengst. Omdat deze post met 11% een significant deel uitmaakte van de opdracht, werd de onrealistische inschatting van de houtopbrengst als een significant element beschouwd dat wijst op abnormale prijsvorming in de offerte van de verzoekende partij.

Het standpunt van de verzoekende partij: de beslissing om haar prijsverantwoording niet te aanvaarden werd onzorgvuldig en zonder deugdelijke motivering genomen

De verzoekende partij voert aan dat haar eenheidsprijs voor post 70 gebaseerd is op een objectieve en realistische raming van de houtopbrengst, gesteund op een publicatie van de Vlaamse overheid en eigen, recente uitvoeringsdata. Zij betoogt dat de beoordeling door de Vlaamse Waterweg ondeugdelijk is omdat deze gesteund is op "eigen gegevens van 2022" zonder toelichting, waarvan de actualiteitswaarde niet vaststaat en waarvan evenmin wordt aangegeven op welke context deze cijfers specifiek betrekking hebben. De verzoekende partij stelt dat de Vlaamse Waterweg het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden door zonder meer eigen gegevens in aanmerking te nemen zonder haar hierover te bevragen, en dat het recht om te reageren op inlichtingen die niet van haar afkomstig zijn werd miskend.

Arrest nr. 263.622 (17 juni 2025) – relevante feiten

In een arrest van amper één dag later sprak de Raad van State zich wederom uit over de beoordelingsruimte waarover aanbestedende overheden beschikken in het kader van ontvangen prijsverantwoordingen n.a.v. een bijzonder (specifiek) prijsonderzoek.

Leefmilieu Brussel besloot een overheidsopdracht voor werken met als voorwerp de renovatie van (de historische omheining van) de renbaan van Bosvoorde te gunnen aan de nv H. en niet aan de nv S. nadat het aan beide ondernemingen om prijsverantwoording had gevraagd conform artikel 36, §4 KB Plaatsing (het zgn. ‘specifiek’ prijsonderzoek). De prijsverantwoording van elk van de beide inschrijvers werd aanvaard. De prijsverantwoording opgegeven door de gekozen inschrijver werd in het gunningsverslag aanvaard op grond van motieven zoals de doelmatigheid van het bouwproces, de ervaring van de werknemers, eerdere werken in opdracht van Leefmilieu Brussel, investeringen in uitvoeringsmethoden en machines, en de bevestiging dat de prijzen gecontroleerd waren.

Het standpunt van de verzoekende partij: Leefmilieu Brussel miskent haar formele motiveringsplicht en het zorgvuldigheidsbeginsel

De nv S. stelde dat Leefmilieu Brussel de prijsverantwoordingen van nv H. niet zorgvuldig onderzocht heeft. Volgens verzoekende partij bleek uit de prijsverantwoordingen die in het gunningsverslag vermeld werden geen enkele concretisering die een prijsvoordeel voor de nv H. konden verantwoorden en er werd geen enkele cijfermatige toelichting gegeven. Bovendien was verzoekende partij de mening toegedaan dat Leefmilieu Brussel zich in de gunningsbeslissing beperkte tot een loutere herhaling van de door nv H. opgesomde elementen voor hun prijsverantwoording en aldus haar formele motiveringsplicht schond.

Beoordeling(en) door de Raad van State: theoretische reminders

In beide arresten vat de Raad van State aan met uiteenzettingen in bijna identieke bewoordingen omtrent de discretionaire bevoegdheid die aanbestedende overheden genieten bij het beoordelen en al dan niet aanvaarden van prijsverantwoordingen. De Raad mag zich daarbij niet in de plaats van de aanbestedende overheid stellen en zelf die beoordeling maken.

De Raad wijst er in beide arresten echter ook op dat aanbestedende overheden het zorgvuldigheidsbeginsel in acht dienen te nemen bij het maken van hun beoordelingen. Dit houdt onder meer in dat aanbestedende overheden zich dienen te laten leiden door in feite en in rechte draagkrachtige motieven.

Bovendien dienen aanbestedende overheden hun beslissingen op afdoende wijze te motiveren én moet die motivering ook veruitwendigd worden teneinde een controle mogelijk te maken en betrokken partijen in staat te stellen om te beoordelen of zij al dan niet rechtsmiddelen zullen aanwenden.

In concreto (‘s) – Raad van State fluit de aanbestedende overheden terug

In het eerste arrest stelt de Raad van State vast dat de Vlaamse Waterweg de ‘eigen gegevens uit 2022’ inderdaad niet had voorgelegd aan verzoekende partij teneinde deze de kans te bieden daarop te reageren, en aldus artikel 36, §3, derde lid KB Plaatsing geschonden heeft.

Bovendien treedt de Raad de redenering van verzoekende partij in diens middel omtrent de motiveringsplicht bij. Zij stelt dat die plicht door de Vlaamse Waterweg miskend werd door enerzijds geen enkele toelichting te geven bij het ‘gemiddelde’ en de ‘eigen cijfers uit 2022’ waarop zij zich baseerde en anderzijds door slechts in haar nota met opmerkingen die motieven toe te lichten. Hierdoor gaat de Vlaamse Waterweg voorbij aan de essentie van de motiveringsplicht, nl. het in staat stellen van de betrokkene van de genomen beslissing om uit te maken of het aangewezen is om de beslissing te bestrijden met een annulatieberoep.

In het tweede arrest oordeelt de Raad van State dat Leefmilieu Brussel de gegeven prijsverantwoording van de gekozen inschrijver niet met de nodige ernst en zorgvuldigheid heeft onderzocht. Enerzijds door zich in het gunningsverslag slechts te beperken tot een loutere herneming van de door deze inschrijver opgesomde elementen, die bovendien niet eens gepaard gingen met een cijfermatige toelichting. Anderzijds doordat de niet-cijfermatige elementen in de prijsverantwoording van de gekozen inschrijver niet aantonen dat deze beschikte over uitzonderlijke omstandigheden die een meer gunstige prijs tot gevolg hebben.

***

De twee arresten vertonen een treffende gelijkenis met een arrest uit januari 2025 van de Raad van State.[1] Ook in dat arrest besliste de Raad om een gunningsbeslissing vanwege de Vlaamse Gemeenschap te schorsen bij uiterst dringende noodzakelijkheid omdat de Vlaamse Gemeenschap een gegeven prijsverantwoording van de gekozen inschrijver aanvaardde d.m.v. een loutere opsomming van de elementen uit die prijsverantwoording om daaruit vervolgens te concluderen dat ‘geen abnormale prijzen voorlagen’.

Conclusie: zorgvuldig onderzoek en gedegen motivering blijven essentieel en noodzakelijk in het kader van het (bijzonder) prijsonderzoek

De Raad van State trekt in deze twee recente arresten zijn lijn duidelijk door. Hoewel aanbestedende overheden in beginsel over een beoordelingsruimte beschikken om prijsverantwoordingen vanwege inschrijvers al dan niet te aanvaarden, mogen zij zich hierbij niet louter beperken tot een herhaling van de elementen die die inschrijvers zelf opsommen in hun prijsverantwoording. Dit houdt geen voldoende ernstig en zorgvuldig onderzoek van de gegeven verantwoording in.

Bovendien dienen aanbestedende overheden in hun beslissing zelf de motieven op te nemen die hen aanzetten tot het (al dan niet) aanvaarden van een prijsverantwoording én dienen zij inschrijvers de kans te bieden om te reageren indien de aanbesteder rekening wenst te houden met eigen inlichtingen om de prijsverantwoording te beoordelen.

Waakzaamheid blijft aldus geboden. Een gedegen motivering en zorgvuldig onderzoek blijven een absolute vereiste voor een wettige aanvaarding van prijsverantwoordingen. Een te beperkt onderzoek als ook een vage en/of onjuiste motivering zullen steeds gepaard gaan met een reëel procedurerisico…

***

Indien umeer informatie of advies wenst inzake uw overheidsopdrachten, aarzel dan niet om GD&A Advocaten te contacteren!