P&O: Raad van State spreekt zich voor het eerst uit over het Ontslagdecreet

9 januari 2024

De Raad van State sloot 2023 af met enkele opmerkelijke arresten. Meer bepaald volgden in de eindejaarsperiode twee arresten waarbij de Raad van State zich uit diende te spreken over het veelbesproken Ontslagdecreet. In onderhavige nieuwsbrief neemt GD&A Advocaten u mee op weg doorheen de recente ontwikkelingen in de rechtspraak van de Raad van State.

Arrest nr. 258.199 van 12 december 2023

Een eerste arrest situeert zich vlak voor de kerstvakantie. In casu werd ten aanzien van een statutair personeelslid beslist tot een ongunstige evaluatie (door het evaluatiecomité), na het doorlopen van een evaluatieprocedure. Deze beslissing werd door het personeelslid bestreden middels een annulatieprocedure voor de Raad van State.

De gemeenteraad nam echter kennis van aanhoudend deconstructief gedrag dat naar boven was gekomen naar aanleiding van de evaluatieprocedure en waarvan melding werd gemaakt in het voorbereidend evaluatierapport. Gelet zich in dat kader een vertrouwensbreuk voordeed, startte de gemeenteraad – parallel aan de evaluatieprocedure - de ontslagprocedure conform artikel 194/1 van het decreet lokaal bestuur juncto de Arbeidsovereenkomstenwet op, met een beslissing tot voornemen tot ontslag, gemotiveerd op basis van het gedrag en de houding van de betrokkene, waarbij betrokkene werd uitgenodigd voor een hoorzitting.

Naar aanleiding daarvan vatte het statutair personeelslid de Raad onverwijld middels een procedure bij uiterst dringende noodzakelijkheid tegen de voormelde negatieve evaluatiebeslissing. Immers, zo klonk het, indien de negatieve evaluatiebeslissing niet zou worden geschorst, zou de gemeente kunnen overgaan tot een ontslag hetgeen zou resulteren in onherroepelijke schade voor betrokkene. Er kan, zo meent verzoeker, niet worden aanvaard dat de gemeente bewust en willekeurig kan overgaan tot de beëindiging van zijn statutair dienstverband. Hetzelfde voorbereidende rapport waarop de ongunstige evaluatie berust, vormt volgens verzoeker de enige materiële grondslag voor de voorgenomen toepassing van artikel 194/1 van het decreet lokaal bestuur. Het gaat dus wel degelijk over verzoekers functioneren en zijn (on)geschiktheid, niét over zijn gedrag of houding. Daarbij werden eveneens verschillende voorlopige maatregelen gevraagd, waaronder het verbod om de ontslagprocedure verder te zetten onder de verbeurte van een aanzienlijke dwangsom.

De Raad van State werd met deze procedure voor het eerst rechtstreeks geconfronteerd met de impact en de draagwijdte van het Ontslagdecreet.

In zijn arrest bevestigt de Raad het bestaan en de inhoud van deze regelgeving evenals de mogelijkheid dat deze door de lokale besturen wordt toegepast.

De Raad van State wijst er tevens – terecht - op dat artikel 194, vierde lid, van het decreet lokaal bestuur duidelijk is, met name dat het ontslag wegens beroepsongeschiktheid ingevolge het ontoereikend functioneren van het personeelslid niet mogelijk is zonder voorafgaande evaluatie. Het nieuw ingevoegde artikel 194/1 van het decreet lokaal bestuur dat bepaalt dat de arbeidsovereenkomstenwet in geval van beëindiging van de hoedanigheid van het statutaire personeelslid van overeenkomstige toepassing is, verandert dat niet. Ook bij toepassing van die bepaling mag niet zonder evaluatie tot de beëindiging van de hoedanigheid van het statutaire personeelslid worden overgegaan op grond van redenen die verband houden met de geschiktheid van het personeelslid.

De Raad van State gaat echter verder, door te stellen dat ‘Ten minste in de huidige stand van de procedure komt het de Raad van State voor dat wat de verwerende partij in de gemeenteraadsbeslissing van 30 november 2023 als verzoekers problematische gedrag en onwerkbare houding in aanmerking neemt niets anders is dan wat eerder al door de externe deskundige in het voorbereidend rapport van 16 maart 2023 aan bod wordt gebracht. In dat rapport evenwel heten dat gedrag en die houding de uitkomst te zijn van de “verkregen feedback” in het kader van de toetsing van verzoekers presteren en functioneren aan de evaluatiecriteria.’

De Raad vervolgt: ‘Uit wat voorafgaat, volgt dat alleszins voorshands wordt aangenomen dat het gedrag en de houding waarop de gemeenteraad zich in zijn beslissing beroept, verband houdt met verzoekers “geschiktheid” als bedoeld in artikel 194/1, tweede lid, van het decreet lokaal bestuur.’

Om tot het besluit te komen dat: ‘In dit licht blijkt de bestreden beslissing van het evaluatiecomité van 28 maart 2023 de noodzakelijke voorwaarde te zijn opdat het voornemen van de gemeenteraad van de verwerende partij om verzoeker te ontslaan rechtmatig doorgang kan vinden.’

De Raad zet aldus de puntjes op de ‘i’ en lijkt zich de bevoegdheid toe te eigenen om – in de plaats van het lokaal bestuur en/of in de plaats van de arbeidsrechtbank (?) - te beoordelen of het voornemen tot ontslag al dan niet (deels) gesteund is op gedrag en houding, dan wel geschiktheid en functioneren.

Waarbij de Raad van State duidelijk maakt dat hij enig (vermeend) misgebruik van het Ontslagdecreet om statutaire personeelsleden te ontslaan door te argumenteren dat het gaat om problematisch gedrag / houding niet zonder meer tolereert.

Hoewel het arrest werd uitgesproken in het kader van een spoedeisende procedure lijkt de boodschap van de Raad van State in dit arrest, met name wat betreft de inhoud, draagwijdte en onderbouwing van de ontslagredenen van de toepassing van het Ontslagdecreet, te zijn dat redenen die (zelfs deels?) verband houden met de geschiktheid en/of het functioneren van een personeelslid niet dienend zijn om te besluiten tot een ontslag zonder het doorlopen van een voorafgaande evaluatieprocedure.

Arrest nr. 258.319 van 26 december 2023

Vrij snel na het eerste arrest volgde - op tweede kerstdag - een tweede arrest waarin de Raad van State geconfronteerd werd met de toepassing van het Ontslagdecreet. In casu werd een tuchtprocedure opgestart tegen een decretale graad. Waar in eerste instantie een tuchtstraf werd opgelegd, werd deze door de beroepscommissie inzake tuchtzaken vernietigd. De gemeenteraad oordeelde echter dat de feiten waarvan zij kennis had genomen dermate ernstig waren dat zich een onherstelbare vertrouwensbreuk voordeed. De gemeenteraad ging dan ook op 22 december 2023 over tot het voornemen van ontslag om dringende redenen, met een uitnodiging tot hoorzitting op 26 december 2023.

Onmiddellijk werd tegen het voornemen tot ontslag een verzoek tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid ingediend bij de Raad van State. De zaak had dermate haast dat deze op kerstdag zelf nog werd gepleit.

De Raad van State verwierp in zijn arrest de vordering. De Raad bevestigde daarbij de bewoordingen van het Ontslagdecreet en oordeelde dat hij geen kennis kon nemen van de vordering. Immers, conform artikel 14, §1 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State beschikt de Raad slechts over een residuaire bevoegdheid, met name indien het geschil niet door de wet aan een ander rechtscollege wordt toegekend. Artikel 194/2 van het decreet lokaal bestuur voorziet echter, sinds de inwerkingtreding van het Ontslagdecreet op 1 oktober 2023, in de bevoegdheid voor de arbeidshoven en -rechtbanken om kennis te nemen van geschillen over de beëindiging van de hoedanigheid van het statutaire personeelslid conform het Ontslagdecreet. Reden waarom de Raad zich onbevoegd diende te verklaren.

De Raad van State oordeelde bovendien dat, zelfs indien hij over de vereiste rechtsmacht zou beschikken, er dient opgemerkt dat de bestreden beslissing slechts een voornemen tot ontslag betrof én dat aan de betrokkene de kans werd geboden om zijn standpunt uiteen te zetten. De Raad stelde dat de bestreden handeling een louter voorbereidende handeling betrof die de rechtstoestand van de betrokkene niet wijzigt en de gemeenteraad er niet toe bindt om de betrokkene in de toekomst om dringende reden te ontslaan.

Moraal van dit decemberverhaal?

De Raad van State werd met bovenstaande zaken een eerste maal ‘geprikkeld’ door het Ontslagdecreet.

We kunnen uit deze (spoedeisende) arresten afleiden dat de Raad van State de inhoud en draagwijdte van het Ontslagdecreet erkent en bevestigt. Waarbij hij ook uitdrukkelijk erkent dat de Raad niet (langer) bevoegd is om uitspraak te doen over een ontslag van een statutair personeelslid in toepassing van het Ontslagdecreet aangezien deze bevoegdheid exclusief voorbehouden is aan de arbeidsgerechten.

Anderzijds trekt de Raad van State wel een duidelijke lijn en bevestigt hij andermaal zijn bevoegdheid om kennis te blijven nemen over geschillen inzake evaluatiebeslissingen. Waarbij de Raad zich zelfs de bevoegdheid lijkt toe te eigenen om inhoudelijk te oordelen of een (voornemen tot) ontslag al dan niet (deels) gesteund is op motieven van geschiktheid / functioneren.

Het Ontslagdecreet toepassen? Dat kan! Doch zal ook rekening gehouden moeten worden met de blijvende bevoegdheid van de Raad van State inzake evaluatieprocedures en zal extra zorg besteed moeten worden aan de motieven die aan het ontslag ten grondslag liggen.

Wordt zeker vervolgd…