Positieve functioneringsgesprekken behoeden een personeelslid niet voor een ongunstige evaluatie

11 december 2020

Bespreking van het  arrest van de Raad van State van 27 mei 2020, nr. 247.654

1. Functioneringsgesprekken: een noodzakelijk te doorlopen procedure?

Overeenkomstig artikel 194 van het Decreet over het Lokaal Bestuur (hierna: DLB) hebben personeelsleden recht op opvolging en feedback, al dan niet door middel van een evaluatie, over hun wijze van functioneren. De lokale besturen beschikken over een ruime keuzevrijheid wat betreft de concrete werkwijze voor die feedback.

Gelet op voorgaande bepaling moet het personeelslid tussentijds feedback krijgen, maar hoeft die feedback niet per se de vorm van een functioneringsgesprek aannemen. Niettemin dient te worden opgemerkt dat de meerderheid van de lokale besturen weldegelijk opteert voor het houden van functioneringsgesprekken.

Het lijkt in dat kader vanzelfsprekend dat een personeelslid, na één of meerdere positieve functioneringsgesprekken, een gunstig evaluatieresultaat zal bekomen. De Raad van State oordeelde met zijn arrest van 27 mei 2020 echter dat positieve functioneringsgesprekken geenszins een garantie bieden op een gunstig evaluatieresultaat.

2. Het arrest van de Raad van State van 27 mei 2020

Hoewel de onderliggende feiten uit het arrest zich afspeelden onder het toenmalige Gemeentedecreet – het DLB is er pas gekomen begin 2018 – is de uitspraak van de Raad van State uitermate relevant voor lokale besturen.

Tijdens de tweejarige evaluatieperiode 2014-2016 vonden in deze zaak twee functioneringsgesprekken plaats. Het verslag van het laatste functioneringsgesprek gehouden dd. 21 april 2015 stelt dat: “het personeelslid over de juiste competenties beschikt om zijn rol te vervullen. Hij heeft zijn verantwoordelijkheid opgenomen en handelt leidinggevend.”

Ongeacht het voorgaande besloot de evaluator op 17 mei 2016 om het betrokken personeelslid alsnog een ongunstige evaluatie toe te kennen. De opgegeven reden was het feit dat “het personeelslid de competenties waarover hij beschikt onvoldoende gebruikt. Het personeelslid heeft zijn inspanningen, waarop gewezen werd in het laatste functioneringsgesprek, niet naar behoren verdergezet.”

Nadat de gemeentesecretaris – thans algemeen directeur – in beroep het evaluatieresultaat bevestigde, stelde het personeelslid een beroep tot nietigverklaring in bij de Raad van State.

De Raad van State reageert in zijn arrest weinig genuanceerd. Zo staat er het volgende te lezen: “Evident waarborgt het tweede functioneringsgesprek niet dat het personeelslid ook zonder in zijn inspanningen te volharden een gunstige eindevaluatie mag verwachten”, zeker gezien de concrete afspraken die naar aanleiding van het functioneringsgesprek gemaakt werden over bepaalde aandachtspunten. Het personeelslid heeft deze aandachtspunten blijkbaar niet of slechts gedeeltelijk in acht genomen. Besloten wordt dat de positieve evolutie die ten tijde van het tweede functioneringsgesprek werd vastgesteld van tijdelijke aard is gebleken.

Daarnaast blijkt het personeelslid op 28 januari 2016 – vier maanden voor de uiteindelijke evaluatie – aangesproken te zijn geweest door de gemeentesecretaris over het feit dat het leek alsof hij zijn inspanningen niet kon volhouden. Het personeelslid was aldus niet onwetend dat zijn functioneren te wensen over liet en dat hij gevaar liep om een ongunstige evaluatie te krijgen. Dat het lokaal bestuur er in de concrete omstandigheden geen aanleiding toe zag om nog een derde functioneringsgesprek te houden is volgens de Raad dan ook logisch.

Aldus verwierp de Raad van State het beroep tot nietigverklaring.

3. Positieve functioneringsgesprekken behoeden een personeelslid niet voor een ongunstige evaluatie

Besloten kan worden dat lokale besturen die een verandering in gedrag/functioneren vaststellen bij een personeelslid na een (of meerdere) positief functioneringsgesprek(ken) alsnog kunnen beslissen tot een ongunstige evaluatie. Wel wordt die lokale besturen ten zeerste aangeraden om op een redelijk tijdstip voorafgaand aan de evaluatie het personeelslid aan te manen teneinde hem/haar de mogelijkheid te geven om zijn/haar gedrag bij te sturen.

Voor de goede orde dienen lokale besturen en hun personeelsleden eraan herinnerd te worden dat functioneringsgesprekken en evaluatiegesprekken geenszins hetzelfde inhouden. Functioneringsgesprekken kaderen in het recht van feedback en opvolging (art. 194 DLB) waarbij in beginsel geen vormelijke vereisten in acht genomen moeten worden (doch dit is wel aangewezen). De evaluatie kadert in dit recht op feedback en opvolging, echter lijkt deze slechts nuttig te kunnen worden aangewend door het bestuur, mits naleving van de strikte periodieke evaluatieprocedure overeenkomstig het BVR RPR G en de lokale rechtspositieregeling.