Regiovorming “one size fits (almost) all” met de burgemeesters als kleermaker?
10 december 2020
Nec dominus nec servus
Het Vlaamse regeerakkoord zet in op regiovorming, niet eenzijdig opgelegd, maar van onderuit opgebouwd en gedragen door de lokale besturen. Verder bouwend op de reeds uitgevoerde regioscreening wil de Vlaamse Regering komen tot een afbakening waarbinnen alle vormen van intergemeentelijke samenwerking moeten worden georganiseerd.
Op 9 oktober 2020 keurde de Vlaamse Regering een kadernota over regiovorming goed. Tevens werd eind november een rubriek Frequently Asked Questions gepubliceerd met concrete antwoorden op gestelde vragen.
De doelstelling is om de bestuurlijke verrommeling tegen te gaan en het aantal structuren en mandaten te rationaliseren en waar mogelijk te verminderen. De centrale rol van de burgemeesters garandeert alvast dat geen bijkomende (betaalde) mandaten worden gecreëerd.
De Vlaamse Regering steekt ook de hand in eigen boezem en erkent deels zelf aan de basis te liggen van het bestaande lappendeken.
Belangrijk is dat de referentieregio’s geen nieuwe bestuurslaag vormen. Het is eerder een overlegmodel, waarin de burgemeesters de centrale rol opnemen. De Vlaamse Regering wil geen governance structuur opleggen, maar vertrekt vanuit de autonomie van de lokale besturen en de lokale afspraken tussen de burgemeesters.
De referentieregio’s doen evenmin afbreuk aan de huidige bevoegdheidsverdeling tussen de verschillende bestuursniveaus zoals de provincies. Voor de materies waarvoor de provincies vandaag bevoegd zijn, zoals ruimtelijke ordening en mobiliteit, zijn en blijven zij een belangrijke partner.
De regiovorming staat als concept volledig los van gemeentefusies. De regio’s vormen immers een instrument om beleid te voeren op regionaal niveau. Besturen die de kaart van regiovorming meenden te kunnen trekken als alternatief voor een fusie, komen van een kale reis terug.
Het regioconcept is opgebouwd rond vier basisuitgangspunten:
- Burgemeesters als spil
- 13-tal referentieregio’s
- Samenwerkingsverbanden binnen matroesjkamodel
- Ondersteuning van samenwerkingsmaturiteit
Burgemeestersoverleg
De corona-crisis heeft de figuur en de rol van de burgemeester nog meer dan vroeger versterkt. De burgemeester is meer dan ooit het gezicht van de gemeente bij de bevolking.
Maar ook op het vlak van de regiovorming wordt de burgemeester de sleutelfiguur en de ambassadeur van de gemeente in de regio.
Regionaal beleid is steeds geïntegreerd, verschillende beleidsdomeinen vloeien er samen. Daarom is ook voor de burgemeester gekozen als generieke vertegenwoordiger van het lokale bestuur. De burgemeesters ontmoeten elkaar uiteraard vandaag immers reeds frequent binnen de politiezone, hulpverleningszone,…
De noodzakelijke terugkoppeling met gemeenteraad en college wordt daarbij ongetwijfeld een interessante en niet evidente evenwichtsoefening. Democratische legitimiteit is primordiaal bij de voorziene regiowerking.
Referentieregio’s
De Vlaamse Regering wil komen tot een afbakening van een 13-tal referentieregio’s, die het raamwerk vormen van het streven naar rationalisering. Nochtans wil me met deze referentieregio’s geen bruuske tabula rasa veroorzaken.
Zo zullen binnen een referentieregio verschillende samenwerkingsverbanden met eenzelfde doel nog steeds toegelaten zijn. Het is ook niet de bedoeling om de schaal van goed werkende kleinere samenwerkingsverbanden aanzienlijk te vergroten. Ze moeten dan wel passen binnen de grotere referentieregio (matroesjkamodel). Dit kadert tevens binnen de visie dat elke gemeente slechts tot één regio kan behoren. De grensgemeenten moeten een wellicht niet evidente keuze maken.
De transitie zal een realistisch traject kunnen volgen met bijhorende transitiekost. Voor dit traject zal door de Vlaamse Regering een ondersteuningsaanbod worden uitgewerkt.
De grenzen van de referentieregio’s zijn ook niet hard, maar het doorbreken van die grenzen lijkt bijzonder te moeten gemotiveerd en moet de uitzondering blijven.
Lokale besturen zullen in de toekomst nog kunnen samenwerken met lokale besturen in andere regio’s, bijvoorbeeld rond specifieke geografische feitelijkheden (bv. kustgemeenten). Ook samenwerking op grotere schaal (bv. tussen 2 of meerdere regio’s) blijft mogelijk.
De afbakening van de referentieregio’s impliceert niet dat eventuele fusieplannen tussen gemeenten beperkt wordt tot gemeenten van dezelfde referentieregio. Indien gemeenten van verschillende referentieregio’s met elkaar fusioneren, zal de fusiegemeente zelf een keuze mogen maken tot welke regio ze zal behoren.
De lokale besturen kunnen hun standpunt aangaande de afbakening van de referentieregio’s kenbaar maken aan de provinciegouverneur. Dit kan middels een gemeenteraads- of collegebesluit, maar dit is geen vormvereiste. Het dossier is binnen veel besturen nog niet eerder besproken op de gemeenteraad. Nochtans zal de keuze bepalend zijn voor het strategische beleid van de gemeente.
In de bijlagen bij de nota aan de Vlaamse Regering wordt alvast een analyse gemaakt van de verschillen tussen de vandaag reeds bestaande sectorale afbakeningen (vervoerregio’s, eerstelijnszones en regionale zorgzones) en de nieuwe referentieregio’s. In het oog springt het verschil inzake de regionale zorgzones in West-Vlaanderen, met een opdeling tussen noord en zuid, en de referentieregio’s die de provincie grotendeels opdelen in oost en west. De verschillen met de vervoersregio’s lijken hoofdzakelijk het gevolg te zijn van de centrumsteden die bij de afbakening van de vervoerregio’s een grotere aantrekkingskracht op de regio hebben uitgeoefend. In de vervoersregio’s Antwerpen en Aalst lijken de verschillen het grootst.
Deze oplijsting van verschillen met bestaande sectorale afbakeningen legt mogelijks de achilleshiel van de referentieregio’s bloot: een afbakening “one size fits all” van de referentieregio’s kan haaks komen te staan op de verschillende sectorale realiteiten en behoeften.
Matroesjkamodel
De Vlaamse Regering wil samenwerking tussen gemeenten op twee niveaus behouden: kleine samenwerkingsverbanden van enkele gemeenten (bv. op niveau politiezone) voor het versterken van bestuurskracht en samenwerking op grote schaal voor het afstemmen van strategisch beleid.
De Vlaamse Regering wil zich niet inlaten met de afbakening van de kleinere samenwerkingsverbanden binnen de referentieregio’s, maar benadrukt wel dat het moet gaan om het versterken van bestuurskracht en beleidscoördinatie binnen een “fietsbare” perimeter (4 tot 6 gemeenten).
Maturiteit
Regiowerking zal pas succesvol zijn wanneer ze kan bogen op een voldoende ondersteunende capaciteit. Hier ziet de Vlaamse Regering een tak weggelegd voor de Vlaamse departementen en agentschappen.
De burgemeesters zullen er over moeten waken dat de bestaande entiteiten (grote intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, Vlaamse agentschappen,…) die de ondersteunende capaciteit zullen bieden, een voldoende hoge Chinese muur optrekken tussen de belangen van de steden en gemeenten en de belangen van het intergemeentelijk samenwerkingsverband, agentschap,… De ondersteuning moet immers zuiver en onbevangen zijn.
Realisatie
Tussen droom en werkelijkheid staan wetten en praktische bezwaren. De operationalisering van de regiovorming moet gebeuren via drie sporen.
Een eerste spoor is gericht op lokale en regionale transformatie en bestaat uit 3 trajecten: 1) de afbakening van de referentieregio’s; 2) een traject van voorlopers (d.i. pioniers) en 3) een ontwikkelingspad voor initiatiefnemers.
Een tweede spoor bestaat uit een impactanalyse die vooral inzoomt op de knelpunten die zich situeren in de sectorale beleidsdomeinen.
Het derde spoor ten slotte, bevat de nodige bijsturingen aan het organieke kader, in het bijzonder het Decreet over het lokaal bestuur. De Vlaamse Regering wil de nodige belemmeringen wegnemen. Zo moet het mogelijk zijn om tijdens het proces van regiovorming vervroegd uit intergemeentelijke samenwerkingsverbanden te kunnen stappen.
Tot slot wordt een ondersteunend instrumentarium vooropgesteld met draaiboeken, samenwerkings-, verdien- en vereveningsmodellen.
Op 4 december 2020 gaf de Vlaamse Regering haar goedkeuring voor de oprichting van het Labo Regiovorming in samenwerking met de VVSG. Na de afbakening van de referentieregio’s begin 2021, zal het Labo Regiovorming regionale samenwerking en regionaal beleid ondersteunen.
De nota aan de Vlaamse Regering sluit af met de vaststelling dat er geen weerslag is “op het personeel, de werkingsuitgaven, investeringen, schulden en ontvangsten van de lokale en provinciale besturen”. Dit valt uiteraard nog te bezien.
GD&A Advocaten volgt als strategische partner van de lokale besturen de dossiers regiovorming en gemeentefusies op de voet. Uiteraard staan wij graag ter beschikking voor verdere toelichting.