Snel en efficiënt handhaven: de aanstelling van een gemeentelijk verbalisant. Operae pretium est.
3 juni 2020
Indien men als lokaal bestuur wenst op te treden tegen stedenbouwkundige misdrijven en inbreuken is de aanstelling van één of meerdere gemeentelijke verbalisanten noodzakelijk.
Wegens het groot aantal vragen naar zowel de wijze van aanstelling als de bevoegdheden wordt in deze nieuwsbrief kort stilgestaan bij deze frontsoldaat in het ruimtelijk handhavingscontentieux.
Het Decreet Handhaving Omgevingsvergunning[1] (DHO) trad nét iets meer dan twee jaar geleden in werking en gaf de lokale besturen meer slagkracht om handhavend op te treden.
Eén van de ‘nieuwe’ figuren betreft de (inter)gemeentelijk verbalisant ruimtelijke ordening, een belangrijke actor binnen de handhaving met duidelijke taken en verregaande bevoegdheden.
Nieuw? Bijna, maar toch niet helemaal
Reeds voor het DHO bestonden er gemeentelijke handhavingsambtenaren, de zogenaamde door de gouverneur aangeduide opsporingsambtenaren op basis van het oud artikel 6.1.5 VCRO. Deze eerder aangewezen verbalisanten worden automatisch gemeentelijk verbalisant op basis van de overgangsbepaling vervat in artikel 7.7.9, derde lid VCRO. Een nieuwe aanstelling op basis van de vigerende regelgeving mag, maar is niet noodzakelijk behalve in het geval van een fusiegemeente [2]. Hier dient het nieuw college van burgemeester en schepenen alle verbalisanten opnieuw aan te stellen ditmaal voor het gehele grondgebied.
Noodzakelijk? Neen, maar in de praktijk toch wel
Zolang er geen (inter)gemeentelijk verbalisant is (aangesteld), kan er vanuit het lokale bestuur geen eigen initiatief genomen worden ten aanzien van het opsporen en vaststellen van stedenbouwkundige misdrijven en inbreuken. Er kunnen bijgevolg geen eigen prioriteiten ontwikkeld worden nu dit betekent dat de taak blijft rusten op de schouders van de agenten en officieren van de politie alsook de gewestelijke verbalisanten .
Aan de tomeloze inzet en expertise van de (lokale) politie en het Vlaams Gewest wordt niet getwijfeld, ze zijn en blijven essentiële partners in een voldragen handhavingsbeleid. Echter valt niet te ontkennen dat het lokale korps geconfronteerd wordt met een veelheid aan taken, bevoegdheden en uitdagingen waarvan het opsporen en handhaven van stedenbouwkundige misdrijven één van de zovelen betreft.
Het is dan ook vanuit een consistent partnerschap, de noodzaak tot een efficiënte taakverdeling en de vereiste tot het in de praktijk snel op de bal kunnen spelen onontbeerlijk dat één of meerdere gemeentelijke verbalisanten bijdragen tot een nog effectievere handhaving.
Eenvoudig aan te stellen? Ja, maar met de nodige aandacht
Conform artikel 6.2.5/1, 3° VCRO duidt het college van burgemeester en schepenen de gemeentelijke verbalisanten aan. Hoewel er in dit artikel gestipuleerd wordt dat de Vlaamse Regering de aanstelling afhankelijk kan maken van bepaalde ‘scholingsvereisten’ werd hierin nog niet voorzien, wat enigszins mag verbazen gegeven de verregaande bevoegdheden en het belang van de verbalisant.
Het aanstellingsbesluit van het college van burgemeester en schepenen dient duidelijk de decretale vereiste vermeldingen te bevatten en – zoals ieder besluit – de toets met de wettigheid te doorstaan. Eens deze horde echter gepasseerd, kan de verbalisant onverwijld aan de slag.
Hoewel niet verplicht, wordt geadviseerd om de andere handhavingspartners op de hoogte te stellen van de aanstelling. Ook het voorzien van een legitimatiekaart waarop duidelijk de hoedanigheid wordt vermeld strekt tot aanbeveling, dit zal immers op het terrein alleen maar handig blijken.