Voor wat hoort wat? Planologische compensatieplicht voor herbestemming van open ruimte decretaal verankerd

4 juni 2024

Een belangrijke nieuwigheid van het Verzameldecreet Omgeving van 17 mei 2024 is de planologische compensatieplicht bij ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP’s). Voortaan zal het omzetten van open ruimte naar een ‘harde’ bestemming verplicht moeten worden gecompenseerd door een andere omzetting in de omgekeerde richting. De planologische compensatieplicht kadert binnen de beleidsdoelstelling van het Vlaams Gewest om de open ruimte te vrijwaren, en de toename van bijkomend ruimtebeslag af te remmen en op termijn te stoppen.

Het Verzameldecreet Omgeving van 17 mei 2024 voegt een artikel 2.2.6/1 toe aan de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (VCRO) waarin wordt bepaald dat de wijziging van een ‘zachte’ bestemming (landbouw, bos, overig groen of reservaat en natuur) naar een ‘harde’ bestemming (wonen, bedrijvigheid, recreatie en gemeenschaps- en nutsvoorzieningen) voortaan zal moeten worden gecompenseerd door een gelijktijdige bestemmingswijziging in de omgekeerde richting en van een gelijke oppervlakte.[1]

Voorheen werd in een omzendbrief uit 2010 reeds voorzien in een planologische compensatieplicht wanneer de bestemming van herbevestigd agrarisch gebied werd gewijzigd.[2] Nu wordt deze planologische compensatieplicht uitgebreid en decretaal verankerd. Hieronder wordt kort ingegaan op het toepassingsgebied, de voorwaarden en de uitzonderingsgronden.

1. Waarop is de compensatieplicht van toepassing?

      Vooreerst is het van belang dat de nieuwe compensatieplicht niet enkel van toepassing is op de hoofdcategorieën van gebiedsaanduidingen die expliciet in de wettekst worden vernoemd. Volgens artikel 2.2.6/1 zullen ook herbestemmingen van of naar de subcategorieën van deze gebiedsaanduidingen compensatieplichtig zijn. Een herbestemming van parkgebied naar gebied voor dagrecreatie zal dus onder het toepassingsgebied van artikel 2.2.6/1 vallen en planologisch moeten worden gecompenseerd.

      Bij de herbestemming dient het niet noodzakelijk te gaan om precies dezelfde herbestemming maar dan in de omgekeerde richting. Zo zal bijvoorbeeld een herbestemming van landbouwgebied naar woongebied kunnen worden gecompenseerd door een herbestemming van industriegebied naar bos elders op het grondgebied van de plannende overheid. Het is ook niet zo dat het compenserende gebied een aaneensluitend gebied zou moeten betreffen. Het kan hierbij ook gaan om verschillende locaties op het grondgebied van de plannende overheid.

      De planologische compensatieplicht rust daarbij in principe op de plannende overheid zelf, en moet dus plaatsvinden op het grondgebied van die plannende overheid. Per uitzondering is het evenwel mogelijk om de compensatieplicht in te vullen via intergemeentelijke of interbestuurlijke afspraken. Daarbij stelt de memorie van toelichting wel voorop dat er voldoende garanties moeten zijn over de effectieve compensatie, en dat de startnota(s), het (voor)ontwerp RUP en het finale RUP, één en ander concreet moeten duiden in de toelichting.

      2. Aan welke voorwaarden moet worden voldaan?

          Het tweede lid van artikel 2.2.6/1, §1 bepaalt dat het moet gaan om een gelijktijdige compensatie. Het is met andere woorden het principe dat de planologische compensatie plaatsvindt in één en hetzelfde RUP.

          Op dit principe van de gelijktijdige compensatie bestaan evenwel uitzonderingen. Immers staat artikel 2.2.6/1 toe dat de planologische compensatie niet wordt doorgevoerd in hetzelfde ruimtelijk uitvoeringsplan maar in een ander lopend planningsproces. Volgens de memorie van toelichting geldt deze verplichting opdat erenige garantie moet zijn dat er ook effectief gecompenseerd wordt’.[3]

          Daarnaast is het ook mogelijk om het verdwijnen van open ruimte te compenseren door te verwijzen naar een reeds vastgesteld ruimtelijk uitvoeringsplan waarin een minstens gelijke oppervlakte aan gebied met een harde bestemming werd herbestemd tot open ruimte. Het moet daarbij wel gaan om een ‘recent’ vastgesteld ruimtelijk uitvoeringsplan. Volgens de memorie van toelichting moet dit begrip worden ingevuld in functie van het planningsniveau, aangezien het ritme aan bestemmingswijzigingen op provinciaal- en gewestniveau hoger ligt dan bijvoorbeeld het geval is in een kleine gemeente. Wat precies onder ‘recent’ moet worden verstaan zal mogelijks worden uitgewerkt in een uitvoeringsbesluit.

          Voorts is het van belang te benadrukken dat een loutere planologische compensatie uiteraard niet volstaat als motivatie om ‘harde’ bestemmingswijzigingen te verantwoorden. De aanduiding van een nieuw aanbod voor wonen, bedrijvigheid, recreatie of gemeenschaps- en nutsvoorzieningen zal nog steeds onderbouwd moeten zijn door een aangetoonde behoefte, en er zal nog steeds moeten worden aangetoond dat de nieuwe bestemming inpasbaar is op de aangeduide locatie.

          3. Welke uitzonderingsgronden bestaan er?

            Er wordt in artikel 2.2.6/1 VCRO voorzien in enkele uitzonderingen die maken dat de planologische compensatieplicht in bepaalde gevallen niet moet worden toegepast.

            1. Bestemmingswijzigingen die weliswaar open ruimte doen verdwijnen, maar die slechts een beperkte oppervlakte beslaan dienen niet te worden gecompenseerd.
              Op het eerste zicht lijkt deze uitzonderingsgrond tot (zeer) ruime interpretaties te kunnen leiden, maar de memorie van toelichting verduidelijkt dat het in de eerste plaats gaat om gevallen waarin bijvoorbeeld grenscorrecties woorden doorgevoerd door zonegrenzen uit oude plannen van aanleg te aligneren met bestaande en vergunde feitelijke situaties. Deze uitzonderingsgrond betreft met andere woorden louter administratieve bestemmingswijzigingen die dus zo beperkt zijn dat zij geen compensatie behoeven.
            2. De planologische compensatieplicht is niet van toepassing wanneer op het grondgebied van de plannende overheid geen gronden meer aanwezig zijn met een ‘harde’ bestemming waarvan de ontwikkeling beleidsmatig niet langer gewenst is. Wanneer men in een kleine gemeente dus bijvoorbeeld landbouwgebied wilt herbestemmen naar woongebied, maar er op het grondgebied van die gemeente geen gebied voor wonen, bedrijvigheid, recreatie of gemeenschaps- en nutsvoorzieningen meer bestaat waarvan de ontwikkeling niet langer gewenst is moet de compensatieplicht niet worden toegepast.
            3. Het zone-eigen maken van bestaande hoofdzakelijk vergunde constructies dient niet te worden gecompenseerd. In dat geval is er met name sprake van het aligneren van de planologische bestemming met de werkelijke invulling van het gebied.

            In ieder geval, dus ook wanneer beroep wordt gedaan op één van de hierboven vermelde uitzonderingsgronden, zal met toepassing van nieuw artikel 2.2.5, §1 van de VCRO bij de opmaak van een ruimtelijk uitvoeringsplan steeds een toelichting moeten worden opgenomen over de manier waarop aan de planologische compensatieplicht werd voldaan.

            De planologische compensatieplicht zal in werking treden tien dagen na bekendmaking van het Verzameldecreet in het Belgisch Staatsblad, en zal van toepassing zijn op alle ruimtelijke uitvoeringsplannen waarvoor de startnota na die datum werd goedgekeurd.

            GD&A Advocaten staat alvast paraat om uw gemeente te begeleiden in het toepassen van deze nieuwe wetgeving!


            [1] Decreet van 17 mei 2024 houdende diverse bepalingen over omgeving, leefmilieu en natuur en ruimtelijke ordening

            [2] Omzendbrief van 7 mei 2010 met nummer RO/2010/01.

            [3] Voorstel van decreet (W. VANDAELE e.a.) houdende diverse bepalingen over omgeving, leefmilieu en natuur en ruimtelijke ordening, Parl. St. Vl. Parlement 2023-24, nr. 2182-1.