Zwaar weer in het vooruitzicht voor Vlaamse windturbines: Europees Hof van Justitie verklaart Vlaams regelgevend kader voor windturbines onwettig!

26 juni 2020

Op 25 juni 2020 velde het Hof van Justitie van de Europese Unie het langverwachte arrest in de windturbinezaak C-24/19. Het Hof oordeelt dat het Vlaamse regelgevend kader betreffende windturbines in strijd is met de Europese richtlijn 2001/42 (plan-MER-richtlijn). Wat zijn de gevolgen voor bestaande en toekomstige windturbines in uw omgeving? Een overzicht van de stand van zaken en de vooruitzichten voor windmolens in het land van Bruegel.

In het arrest antwoordt het Hof van Justitie op een aantal prejudiciële vragen die door de Raad voor Vergunningsbetwistingen werden gesteld. Hiermee wenste de Raad voor Vergunningsbetwistingen in essentie te vernemen of uit de Europese plan-MER-richtlijn volgt dat de milieugevolgen van het Vlaamse regelgevend kader inzake windturbines onderzocht dienden te worden in een milieueffectrapport (plan-MER). Het regelgevend kader, vervat in afdeling 5.20.6 VLAREM II en Omzendbrief EME/2006/01-RO/2006/02, werd namelijk niet aan dergelijk onderzoek onderworpen.

Ingeval dergelijk onderzoek inderdaad vereist zou zijn conform het Europese recht, wilde de Raad voor Vergunningsbetwistingen weten welke gevolgen moeten worden gekoppeld aan het gegeven dat de Vlaamse regelgeving nooit het voorwerp heeft uitgemaakt van een plan-MER.

1. Het Vlaamse regelgevend kader valt onder de Europese plan-MER-richtlijn

    In het arrest van 25 juni 2020 (C-24/19) besluit het Hof van Justitie dat de plan-MER-richtlijn van toepassing is op het Vlaamse regelgevend kader. Het Hof oordeelt dat de milieunormen van afdeling 5.20.6 VLAREM II een belangrijk kader vormen voor het verlenen van vergunningen, waardoor de Vlaamse milieunormen vallen onder het toepassingsgebied van de plan-MER-richtlijn. Het arrest van 25 juni 2020 ligt hiermee in het verlengde van het eerdere het arrest D’Oultremont van 27 oktober 2016 (C-290/15), waarbij reeds werd geoordeeld dat de Waalse regels omtrent windturbines onder de richtlijn ressorteren.

    Opmerkelijk is echter dat het Hof van Justitie in het arrest van 25 juni 2020 voor het eerst aangeeft dat ook juridisch minder dwingende instrumenten zoals ministeriële omzendbrieven onder de toepassing van de plan-MER-richtlijn kunnen vallen. Ook omzendbrieven kunnen immers regels omvatten die in de praktijk verstrekkende gevolgen hebben voor het milieu. Deze ruime interpretatie van de plan-MER-richtlijn is ingegeven vanuit het oogmerk om de nuttige werking ervan te verzekeren. Indien omzendbrieven buiten het toepassingsgebied van de plan-MER-richtlijn zouden worden gesteld, kunnen de nationale overheden immers al te gemakkelijk de verplichting om de milieugevolgen te onderzoeken omzeilen door alle normen in omzendbrieven onder te brengen.

    Het eindoordeel over de vraag of de Vlaamse omzendbrief EME/2006/01-RO/2006/02 inzake windturbines onder de toepassing van de plan-MER-richtlijn valt, laat het Hof van Justitie over aan de Raad voor Vergunningsbetwistingen. Wel reikt het Hof tal van zwaarwichtige redenen aan die erop wijzen dat de richtlijn weldegelijk van toepassing is op deze omzendbrief inzake windturbines.

    2. Het Vlaams regelgevend kader moest onderworpen worden aan een milieueffectbeoordeling

      Het Hof van Justitie oordeelt dat de milieunormen voor windturbines opgenomen in afdeling 5.20.6 VLAREM II, en ook de omzendbrief (doch onder voorbehoud van verdere beoordeling door de Raad voor Vergunningsbetwistingen) onder het toepassingsgebied van de plan-MER-richtlijn vallen.

      Het gevolg hiervan is dat het regelgevend kader inzake windturbines in Vlaanderen onderworpen diende te worden aan een voorafgaand milieueffectrapport. Zoals aangegeven is dit evenwel niet gebeurd, waardoor de Vlaamse regelgeving – net zoals de Waalse – strijdig is met het Europees recht. Het Vlaams regelgevend kader is daarom onwettig.

      De Vlaamse Regering wordt door het arrest van 25 juni 2020 genoodzaakt om een milieueffectrapport op te maken voor het regelgevend kader voor windturbines, waarbij de gevolgen van de windturbines voor mens en milieu moeten worden onderzocht. De opmaak van een milieueffectrapport voor de milieunormen zal vermoedelijk meerdere jaren in beslag nemen.

      3. Gevolgen voor aangevochten vergunningen voor windturbines nog onzeker

        Wat zijn de gevolgen van deze onwettigheid? Het Hof beantwoordt deze vraag door te stellen dat de rechtsgevolgen van Afdeling 5.20.6 VLAREM II en Omzendbrief EME/2006/01-RO/2006/02 in uitzonderlijke gevallen en voor een beperkte periode kunnen worden gehandhaafd, onder de hiernavolgende voorwaarden:

        • De interne rechter die zich dient uit te spreken over de gevolgen van de handelingen en vergunningen (in dit geval de Raad voor Vergunningsbetwistingen) mag deze slechts handhaven indien het interne recht hem hiertoe de benodigde rechtsmacht en bevoegdheid verleent;
        • De nietigverklaring van de vergunning zou aanzienlijke gevolgen kunnen hebben voor de elektriciteitsvoorziening in de hele lidstaat.

        Het valt af te wachten hoe de Raad voor Vergunningsbetwistingen beide voorwaarden zal interpreteren. In elk geval geeft het Hof aan dat indien nog niet is begonnen met de realisatie van een windturbineproject, het alvast niet noodzakelijk lijkt om de gevolgen van de vergunning hiervoor te handhaven gedurende de tijd die nodig is om de nodige milieueffectbeoordeling uit te voeren. Deze overweging lijkt ook te impliceren dat de noodzaak tot handhaving van aangevochten vergunningen niet snel aannemelijk zal kunnen worden gemaakt.

        4. Wat met bestaande vergunningen en lopende aanvragen?

          De onwettigheid van het regelgevend kader voor windturbines in Vlaanderen kan verstrekkende gevolgen hebben. Het valt immers niet uit te sluiten dat de onwettigheid van de milieunormen tot gevolg heeft dat tal van afgeleverde vergunningen onwettig zouden blijken te zijn. Omwonenden die hinder ondervinden van windturbines zouden kunnen trachten om het arrest van het Hof aan te grijpen om de stillegging van bestaande windturbines te vorderen bij de burgerlijke rechter.

          Ook voor lopende en toekomstige aanvragen rijst de vraag of nog vergunningen verleend kunnen worden, nu blijkt dat het toetsingskader onwettig is. Een onwettig toetsingskader vormt immers een wankele basis voor nieuwe vergunningen. Indien uit het nog op te maken milieueffectrapport zou blijken dat de huidige normen voor windturbines te laks zijn en de volksgezondheid schaden, is het goed mogelijk dat vergunningen die na het arrest van 25 juni 2020 worden afgeleverd aanleiding zouden worden voor talrijke aansprakelijkheidsvorderingen.

          Mogelijks zullen vergunningverlenende overheden in afwachting van een plan-MER de algemene normen van VLAREM II die gelden voor alle andere industriële installaties hanteren om toch nog vergunningen voor windturbines te verlenen.

          Over het arrest van 25 juni 2020 is de laatste inkt dan ook zeker nog niet gevloeid. Wij volgen de materie in ieder geval nauwgezet voor u op.

          Destitutus ventis, remos adhibe.