NIEUWSFLASH: Brusselse rechtbank veroordeelt Belgische Staat in kortgeding voor ontbreken wettelijke grondslag coronamaatregelen. Noodzaak pandemiewet nogmaals aangetoond. Start de uil van Minerva nu eindelijk zijn vlucht?

1 april 2021

Bij beschikking van 31 maart 2021 oordeelde de Franstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel (burgerlijke sectie) in kortgeding dat de Belgische Staat in gebreke is gebleven om te voorzien in een voldoende wettelijke basis voor het afkondigen van de geldende coronamaatregelen. De Belgische Staat, bij monde van de minister van Binnenlandse Zaken en minister van Justitie, krijgen 30 dagen de tijd om hieraan tegemoet te komen, op straffe van verbeurte van een dwangsom ten belope van 5.000,00 EUR per dag.

Dagvaarding vzw Liga voor Mensenrechten

Al langer trok een aantal grondwetsspecialisten aan de alarmbel, stellende dat een wettelijke basis ontbrak om verregaande inbreuken of beperkingen op fundamentele rechten in het leven te roepen ter bestrijding van de pandemie.

Op 25 februari ll. ging de Liga voor Mensenrechten over tot dagvaarding van de Belgische Staat wegens het ontbreken van een wettelijke basis voor de verregaande coronamaatregelen die sinds een meer dan een jaar de Belgische bevolking inperkt in haar fundamentele rechten en vrijheden.

De vordering strekte ertoe de Belgische Staat (in hoofdorde):

  • Te verbieden nog maatregelen te treffen op grond van het ministerieel besluit van 28 oktober 2020 en daaropvolgende besluiten;
  • De reeds getroffen maatregelen in uitvoering van voormeld ministerieel besluit te doen intrekken;
  • Op te leggen instructies te geven aan haar diensten om geen enkele inbreuk meer vast te stellen of zulks na te streven in uitvoering van voormeld ministerieel besluit en daaropvolgende besluiten;

… zolang geen wet wordt gestemd die de beperkingen op de rechten en vrijheden van de burgers, alsook hun subjectieve rechten definieert in het kader van een pandemie.

De rechter in kortgeding ging voornamelijk in op de problematiek rond de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid, die de Belgische Staat tegen beter weten in steeds als afdoende grondslag voorhield.

De rechter was het daar echter niet mee eens, en stelde dat de Belgische Staat verkeerdelijk eenzelfde draagwijdte toekende aan voormelde wet als zijnde een volmachtenwet, welke op algemene wijze, voor bepaalde duur aan de regering toelaat zich reglementaire bevoegdheden toe te kennen ter vervollediging en wijziging van de wet. De wet van 15 mei 2007 is strikt geformuleerd, zodat de regering over minder discretionaire bevoegdheid beschikt.

De rechter verwijst ook naar de ontstaansreden van de wet van 15 mei 2007, die er kwam in de nasleep van de gasexplosie te Ghislenghien, en die een andere situatie voor ogen had dan een wereldwijde pandemie.

De wet van 15 mei 2007 geeft wel degelijk de mogelijkheid om maatregelen van evacuatie en opvordering af te kondigen, doch het betreft territoriaal beperkte maatregelen, dewelke nooit de sluiting van diverse sectoren (cultureel, sportief, horeca, ondernemingen…) voor ogen hadden.

Waar de Belgische Staat zich er bij aanvang van de crisis misschien op mocht beroepen, kan men zich hier niet maanden later blijven achter verschuilen, en is het wel degelijk aan het Parlement om grenzen op te leggen aan fundamentele rechten en vrijheden.

Het argument dat de Raad van State, afdeling Bestuursrechtspraak nooit eerder de legitimiteit van de grondslag van de coronamaatregelen heeft betwist, voor zover dat al expressis verbis het geval zou zijn, quod non, kan hieraan niet verhelpen. De rechter is bovendien van oordeel dat een rechterlijke controle a posteriori niet gelijk te stellen valt met een a priori controle door de afdeling Wetgeving van de Raad van State, die het voorbije jaar (!) niet meer bevraagd werd.

Deze beschikking kon elke enigszins geschoolde jurist van ver, en zonder kaars en bril, zien aankomen zoals wij in onze vorige nieuwsbrief betoogden.

De Belgische Staat krijgt 30 dagen om zich in regel te stellen en kan misschien een voorbeeld nemen aan de legistieke snelheid van de collega’s in Nederland in plaats van zich te verliezen in achterhaalde en misplaatste achterhoedegevechten.

Ook voor uw lokaal bestuur zal dit eindelijk soelaas bieden, nu besturen als lokale handhavers eveneens gebruik maken van de kaduke ministeriële besluiten, gesteund op de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid. Tot op heden kon deze praktijk coulante rechterlijke steun vinden, maar de voorliggend uitspraak brengt daar mogelijks verandering in…

De gemeenten en de burgemeesters in het bijzonder zijn weeral de sterkhouders op grond van art. 135 N.Gem.

Abusu ad usum non valet consequentia!

Wij houden u op de hoogte.