Verlaagd btw-tarief 6% op schoolgebouwen: fiscus laat handrem opnieuw los

7 september 2021

In een eerdere nieuwsbrief kondigden we aan dat de standpunten van de Minister van Financiën inzake de toepassing van het verlaagd btw-tarief voor schoolgebouwen het multifunctioneel gebruik van schoolinfrastructuur, dat op Vlaams niveau hoog in het vaandel wordt gedragen, weleens zou kunnen dwarsbomen en in grote mate de samenwerking tussen lokale besturen, het vrij onderwijs en het verenigingsleven zou kunnen hypothekeren.

Eerder vereiste de fiscus dat minstens 50% van de werkelijke gebruikscapaciteit diende te worden aangewend voor btw-vrijgesteld onderwijs. Uit het antwoord van de Minister op een recente parlementaire vraag blijkt dat de wet soepeler zal toegepast worden dan eerder gesteld.

Hoofdzakelijk gebruik

Wanneer een gebouw of een gedeelte van een gebouw ook voor andere doeleinden wordt gebruikt dan het louter verstrekken van onderwijs (of vrijgestelde leerlingenbegeleiding) wordt het gebouw toch aangemerkt als een schoolgebouw voor de toepassing van het verlaagd btw-tarief op voorwaarde dat het gebruik voor het verstrekken van vrijgesteld onderwijs hoofdzakelijk is.

Dit uitgangspunt blijft uiteraard ongewijzigd.

Gemengd gebruik – bepaalde gedeelten uitsluitend gebruikt voor andere doeleinden dan onderwijs

Er kan sprake zijn van gemengd gebruik wanneer een aantal lokalen van een gebouw permanent worden gebruikt voor andere doeleinden dan voor vrijgesteld onderwijs of vrijgestelde leerlingenbegeleiding. Hiervoor blijft de administratie het criterium van de oppervlakte hanteren om na te gaan of het gebouw hoofdzakelijk wordt gebruikt voor respectievelijk het verstrekken van vrijgesteld onderwijs of van vrijgestelde leerlingenbegeleiding.

Gemengd gebruik – gebruik voor andere doeleinden gedurende een bepaalde tijdsduur

Het gemengd gebruik kan ook voortvloeien uit het feit dat een gebouw of een gedeelte van een gebouw gedurende een bepaalde tijdsduur (vb. deel van de dag) wordt gebruikt voor andere doeleinden. Dit kan het geval zijn voor bijvoorbeeld een sporthal waarvan zowel een onderwijsinstelling (leerlingen, personeel) als andere gebruikers (vb. particulieren, verenigingen) gebruik maken.

Wanneer een sporthal (of ander gebouw) wordt opgericht door de onderwijsinstelling zelf gaat de administratie er van uit dat het gebouw zal gebruikt worden voor het verstrekken van diensten inzake onderwijs. Bij twijfel zal de administratie het aantal uren dat de onderwijsinstelling de sporthal buiten de schooluren ter beschikking stelt van derden (bv. een sport- of cultuurvereniging), vergelijken met de tijd dat de onderwijsinstelling het gebruiksrecht heeft van de sporthal.

Dezelfde oplossing is van toepassing indien de sporthal wordt opgericht door een derde (vb. gemeentebestuur) die het gebouw ononderbroken (dus zowel buiten als tijdens de normale schooluren) exclusief ter beschikking stelt van de onderwijsinstelling (vb. in het kader van een overeenkomst inzake onroerende verhuur). Het aantal uren dat de onderwijsinstelling (als exploitant/gebruiker) de sporthal op haar beurt buiten de schooluren ter beschikking stelt van derden (bv. een sport- of cultuurvereniging), wordt vergeleken met de tijd dat de onderwijsinstelling het exclusief gebruiksrecht heeft van de sporthal (vb. als huurder).

Indien de onderwijsinstelling louter een recht op toegang heeft tot een sporthal die wordt opgericht door een derde, waarbij de sporthal dus wordt beheerd en geëxploiteerd door een andere persoon dan een onderwijsinstelling (vb. gemeentebestuur, private ondernemer) komt de oprichting van de sporthal niet in aanmerking voor de toepassing van het voormelde verlaagde btw-tarief.

Deze infrastructuur wordt mogelijk wel beoogd door rubriek XL wanneer de onderwijsinstelling de sporthal huurt en exclusief gebruikt tijdens de normale schooluren, doch waarbij de sporthal buiten de normale schooluren door de eigenaar ter beschikking wordt gesteld van derden (bv. sport- en cultuurverenigingen). Om te bepalen of de sporthal in dat specifiek geval hoofdzakelijk (meer dan 50 % van de tijd) wordt gebruikt voor vrijgesteld onderwijs vergelijkt de administratie het aantal uren dat de school gebruik kan maken van de sporthal met de tijd dat de eigenaar de sporthal exploiteert.

De fiscus is aldus afgestapt van de beoordeling van de werkelijke gebruikscapaciteit. Thans worden enkel de uren waarop een derde van het gebouw gebruikmaakt opgeteld. Alle andere uren worden beschouwd als onderwijsuren.

Het nieuwe standpunt sluit aldus veel meer aan bij de koers die op Vlaams niveau wordt gevaren, m.n. het stimuleren van multifunctioneel gebruik van schoolinfrastructuur.

GD&A Advocaten volgt deze problematiek op de voet en is uiteraard graag bereid om deze in concrete situaties verder toe te lichten.